DOEMDENKEN
Tegenwoordig lijkt het uiterst legitiem om zich van het
morele ongemak te ontdoen dat door groene fatsoensrakkers en cultuurpessimisten
wordt veroorzaakt. De milde omschrijving ‘fanatisme’ voor bijvoorbeeld het
activisme van dierenbeschermers raakt stilaan ingeburgerd. Nog even en de term ‘ecofascisme’
slecht de laatste weerstanden.
De omstandigheid dat we in de laatste jaren van een eeuw en
van een millennium leven, levert de pleitbezorgers van het status quo gratis
koren op de molen. Doemdenken is typisch fin
de siècle, hoor je dan. En het apocalyptische sfeertje dat omstreeks het
jaar duizend heerste, verdween ook snel.
Professoren bewerken in bestsellers de publieke opinie met
hun aanstekelijk optimisme. Voor elk milieuprobleem – als het volgens hen al
bestaat natuurlijk – bedenkt de mens wel op tijd een oplossing.
Maar wat te denken van het individuele lijden van twee derden
van de wereldbevolking, vraagt een televisiereporter. ‘Pech gehad, het leven
bestaat uit een opeenvolging van momenten van lijden en van geluk’, antwoordt
zo’n rasoptimist-met-leerstoel. De man loopt in vrijheid rond.
Meer sympathie heb ik voor de Nederlandse filosoof Cornelis
Verhoeven. In zijn boek Een register
hekelt hij de strategie achter het woord ‘doemdenken’.
‘De kwalificatie houdt eerder een psychologisch oordeel in
dan een onderzoek naar de juistheid’, schrijft Verhoeven. ‘Het komt erop neer,
dat we helemaal niet willen weten wat er in werkelijkheid aan de hand is, maar
des te heviger willen dat alles leuk en gezellig blijft.’
Dit verscheen twintig jaar geleden in De Standaard van 29 januari 1996