maandag
DAVID BOWIE / ROMUALDAS POZERSKIS / GOUD
Dit is dan wat het is, ouder worden: niet alleen trekt je
persoonlijke verleden zich door de veelheid en het vergeten steeds verder terug,
bovendien verdwijnen ook nog eens je helden, voorbeelden en vaders – en dat
doen ze in veel sneller tempo dan dat er bijkomen. (Komen er nog wel bij?) Je voorbeelden
laten je achter en je moet op den duur alleen verder.
Een vorige keer dat de dood van een rockheld zo’n indruk op
me maakte, was in 1980, toen samen met John Lennon The Beatles werden vermoord.
Toen was het ánders. Ik bleef alleen achter met mijn verwarring, van uur tot
uur aan de radio gekluisterd, of er misschien in het volgende journaal iets
nieuws te rapen viel. En tussen de journaals door werd er muziek van Lennon
uitgezonden. Nu is er een niet te stuiten stortvloed van ervaringen en
herinneringen, Facebook wordt een jukebox met favoriete nummers en obscure
opnames… De media buitelen over elkaar heen, dit is regelrechte overkill. Opeens lijkt iedereen Bowie-fan
en dat tast mijn verdriet aan. Wat natuurlijk ook weer een volstrekt
narcistische gedachte is: welk alleenrecht op verdriet zou ik hebben? Ik wend
mij op een kinderachtige manier verongelijkt van het medium af en hou mijn
geheimtips voor mij. Zoals ik ook mijn herinneringen, ja, mijn door Bowie’s
muziek aangeraakte herinneringen, niet te grabbel gooi… ¶
© Romualdas Požerskis |
Door Dirk De Cubber kom ik op het spoor van de Litouwse
fotograaf Romualdas Požerskis (1951). Nooit van gehoord, maar het beeld dat
prominent op de website
staat waarnaar De Cubber linkt, spreekt heel erg tot mijn verbeelding. Ik prent
het mij in. De – mismaakte – man van middelbare leeftijd ziet niet wat naar hem
toe komt gelopen: een volmaakte en naakte jonge vrouw. Haar borsten, vrij
bewegend in haar loop, lijken in zijn richting te kijken: de fotograaf heeft
exact het juiste moment afgewacht om af te drukken. (Of is het, wat
waarschijnlijker is, toeval?) De foto ademt zomerse hitte en vrijheid, al is
hij ergens halfweg de jaren zeventig in een toenmalig Oostblokland gemaakt –
wellicht moeten wij ons vooroordeel, als heersten daar destijds alleen maar
onvrijheid en terreur, wel wat bijstellen. ¶
Een jongeman van allochtone afkomst, ik schat hem een jaar
of achttien, groene parka, fluorood gepimpte sneakers, een baseballpet op zijn hoofd,
vraagt mij in een door hem klaarblijkelijk op latere leeftijd aangeleerd
Nederlands naar een adres in de straat waarin we staan, de Filips de Goedelaan,
en daarin naar een huisnummer dat hij blijkbaar niet op eigen kracht weet te
vinden. Het gaat om een adres, zegt de jongeman overbodig, ‘waar iek goud kan verkopen’. ¶