wolkenfragmenten
uit Marcel Proust, Over het lezen
1750
Ik herinnerde me met plezier, omdat het
me liet zien dat ik toen al dezelfde was en dat dat met een fundamentele trek
van mijn geaardheid overeenkwam, en ook met droefheid bij de gedachte dat ik
sindsdien nooit verder was gekomen, dat ik in Combray al wel aandachtig staarde
naar een of ander beeld dat mij voor de geest kwam en dat mij gedwongen had
ernaar te kijken, een wolk, een driehoek, een klokketoren, een bloem,
een steen, terwijl ik voelde dat er onder die tekens misschien iets heel anders
was, wat ik moest trachten te ontdekken, een gedachte die zij vertaalden, net
als hiëroglyfen, die alleen maar materiële objecten lijken voor te stellen. (uit
een fragment uit De hervonden tijd, 111)
1751
Als ik probeerde na te gaan wat er
eigenlijk gebeurt op het moment dat iets een bepaalde indruk op ons maakt,
bijvoorbeeld zoals die dag waarop bij het oversteken van de brug over de
Vivonne, de schaduw van een wolk op het water mij springend van
blijdschap had doen schreeuwen: ‘Goh zeg!’, of dat alles wat ik, luisterend
naar een zin van Bergotte, van mijn indruk gezien had, en wat daar niet echt
bij past, het volgende is: ‘’t is prachtig’, of dat Bloch geïrriteerd door een
verkeerde handelwijze de woorden uitsprak die absoluut niet bij een zo
alledaags avontuur pasten: ‘Dat ze zo doen, dat vind ik toch fffantastisch’, of
wanneer ik, gevleid bij de Guermantes goed ontvangen te worden, en trouwens een
beetje licht in ’t hoofd door hun wijnen, in m’n eentje, bij het weggaan, het
niet kon laten halfluid te zegge: ‘Het zijn toch buitengewoon fijne mensen, met
wie het heerlijk zou zijn door het leven te gaan’, besefte ik dat een groot
schrijver dit wezenlijke boek, het enige ware boek, niet, in de gangbare
betekenis, hoeft uit te vinden, aangezien het al in elk van ons bestaat, maar
het moet vertalen. (uit een fragment uit De hervonden tijd, 128-129)