© Il Post |
27 november 2015
vrijdag
De Franse president spreekt, met de presidenten van
Frankrijk kenmerkende zin voor decorum, de natie toe op het binnenplein van het
Hôtel des Invalides. Daar worden, twee weken na de aanslagen van 13 november 2015
in Parijs, de 130 slachtoffers van de aanslagen herdacht. Honderddertig, dat is
tien keer dertien. Hollande kan bezwaarlijk een groot oratorisch talent worden
genoemd, hij heeft de uitstraling van een belegen parochiepriester die omdat
het nu eenmaal moet de laatste drie gelovigen van een verafgelegen parochie
gaat bedienen, waarbij de vraag rijst wie het eerst de pijp aan Maarten zal
geven. Maar goed, hij doet zijn best. Zijn stem heeft hij niet mee, zijn timbre
evenmin, het enige waarop hij kan moduleren is het tempo en dat doet hij dan
ook af en toe. De plaatsen waar hij moet versnellen of vertragen in zijn discours zullen wel zorgvuldig
met fluostift zijn aangeduid op zijn papieren. De tekst spreekt van
martelaarschap, patriottisme, liefde voor het leven. En dat we onze waarden
niet zullen laten aantasten. En dat we onze eenheid zullen bewaren. En dat we
de fanatici die ons dit hebben aangedaan niet ongestraft zullen laten. Ik volg
de speech woord voor woord. Ik bewonder het evenwicht in de tekst, de zorgvuldig
gekozen bewoordingen: de grens tussen vastberadenheid en oorlogszucht is
dun. Dit is niet de plaats, noch het tijdstip om te spreken van bloed en wraak,
maar slap is het betoog geenszins. Ik zit voortdurend morele calculaties te
maken. Waar precies gaat de terechte emotie over in hypocrisie? Waar gaat de
roep om wraak over in de zorg om een betere wereld dan deze waarin wij vandaag
leven? Frankrijk gaat met zijn door geld en gewin gedreven obscure allianties
toch zeker niet vrijuit? Zou ik bereid zijn om mij te laten meeslepen door dit
tricolore appel? Wordt het niet hoogtijd dat wij onze frivole, ironische,
postmoderne niet-engagement laten varen? De speeltijd is voorbij. (Wat
merkwaardig goed aansluit bij de teneur van Joost de Vries’ roman De republiek die ik net las.) Is een
dergelijke toespraak niet in hoge mate anachronistisch en fors in tegenspraak
met de neokolonialistische schuldgevoelens die het Westen machtelozer maken dan
het zou moeten zijn? Is het niet bijzonder klef om de jonge mensen (de meesten
waren geen 35) die werden vermoord op het concert van Eagles of Death Metal uit te roepen tot ‘martelaren’, terwijl ze
daar in de Bataclan allesbehalve politiek actief waren? En tegelijk denk ik aan
het bericht dat ik – ook vandaag – hoorde, dat intussen veertig procent van het
Franse electoraat bereid zou zijn om Marine Le Pen naar het Elysée te stemmen: zijn
we dan niet nog vérder van huis? Na de laatste woorden volgt geen applaus –
maar dat is duidelijk afgesproken. Het zou niet gepast zijn. De militaire
muziekkapel zet, gesteund door strijkers en een veelkoppig koor, een versie van
de Marseillaise in die zo gloedvol is dat alleen de meest rabiate antinationalisten
er onberoerd bij kunnen blijven. Ik ben erdoor aangedaan. Wij beleven
bijzondere tijden. De Belgische angstpsychose, aangewakkerd door ónze leiders,
komt erdoor in een naar daglicht te staan. Geen licht is het, dat Belgische
daglicht. Meer het schijnsel van een bange nachtvlam. ¶