Belga
‘Ik heb deze voormiddag in de ziekenhuiswinkel een pakje
sigaretten gekocht. Nu het toch geen kwaad meer kan. Ik vroeg om Belga, maar ze
gaven me Lucky Strike. Ik vroeg of ze dan geen Belga meer hadden. Maar
mijnheer, antwoordde de uitbaatster, Belga is nu Lucky Strike gewórden! Ik
vroeg nog sedert wanneer, maar daar wist ze het antwoord niet op.’
‘Dat moet toch al een half jaar geleden zijn,’ wist ik. Ik
had er iets over gelezen in de krant. In dat artikel werd ook Jean-Pierre Van
Rossem opgevoerd, herinnerde ik mij. Hoewel ik het in deze omstandigheden
futiel vond, vertelde ik dat aan Marc, die er nog mee kon lachen. ‘Ja,’ zei
hij, ‘Van Rossem.’ Ik vertelde dat Van Rossem had gezegd dat hij het een ramp
vond. En dat hij nooit Lucky Strikes zou willen roken. Wat gek is natuurlijk,
want in datzelfde artikel stond dat het dezelfde sigaretten zouden zijn, met
dezelfde samenstelling. Enkel de naam veranderde.’
Alles is futiel, nu.
‘Vind je het wel een goed idee om opnieuw met roken te
beginnen?’ Ik besefte dat mijn poging weinig overtuigend klonk. Ik vond dan ook
geen weerklank.
‘Ach, waarom niet.’
Ons gesprek stokte.
De koele ziekenhuiskamer. Airco. Buiten was het grauw weer.
Populieren in de verte. Wolken zeilden over en zouden dat nog vele jaren doen.
Wat zat ik hier te lullen over herbeginnen. Ik was zelf een
paar jaar geleden herbegonnen. Dat was na het bekijken van de film Smoke, wellicht de beste
tabakscommercial aller tijden. Het roken wordt daarin zo positief
afgeschilderd, als een verbindende activiteit, een celebratie van de
vriendschap, dat ik dacht: tja, waarom niet eigenlijk. Later ontwikkelde ik over
het herbeginnen een andere theorie. Ik had zes jaar niet gerookt. Ergens had ik
gelezen dat na zeven jaar alle lichaamscellen, behalve een paar heel speciale,
zich hadden vernieuwd. Zou het kunnen dat de laatste cellen die zich nog niet
hadden vernieuwd zich de verslaving herinnerden en beseften dat ze nu tot roken
moesten aanzetten of het zou te laat zijn: het volledig vernieuwde lichaam zou
nooit nog met roken willen herbeginnen en op die manier zou die compensatie
voor het sterfelijkheidsbesef voorgoed teloorgaan.
Toen ik het sofistische van die theorie had doorgrond, en
haar had ontmaskerd als een ingewikkeld en onzinnig excuus, was ik weer met
roken gestopt.
Mijn stervende vriend leverde er trouwens op zijn beurt de
weerlegging van. Hij had twintig jaar niet gerookt. In die tijd hadden zijn
cellen zich bijna drie keer vernieuwd. En intussen was ook zijn merk van naam veranderd.
‘Weet je nog wanneer en hoe je met roken bent begonnen?’
vroeg ik nog. Ik vroeg Marc in die laatste weken wel vaker om herinneringen op
te halen. Toen kon het nog.
Mijn vriend reageerde nauwelijks. Hij was er heel vroeg aan
begonnen. Toen hij een jaar of tien was. Of misschien nog vroeger. Maar dat was
nog niet echt roken. Dat kwam pas op zijn zestiende. En dat echte roken had hij
een jaar of twintig volgehouden.
‘Weet je wat ik ook erg vind?’
Marc gaf het gesprek een ernstige wending. Dat kon je zo
voelen. Ik keek naar de rijen populieren achter Marc, die zijn ogen
neergeslagen had.
‘Neen.’
‘Dat ik niet die herinneringen zal hebben.’
‘Welke herinneringen, Marc?’
Ik sprak zijn voornaam uit.
‘Wel, die herinneringen die je krijgt als je ouder wordt. Ik
heb daarover gelezen. Oude mensen beginnen zich opeens van alles te herinneren.
Dingen die ze allang vergeten waren. Dingen waarvan ze allang vergeten waren
dat ze ze vergeten waren. Plots zijn ze daar weer. Je krijgt dat rond je
zestigste, zeggen ze. Dat fenomeen is onderzocht en beschreven.’
‘Ik heb daar ook van gehoord, ja.’
‘Wel, dat ga ik niet meer hebben. Dat vind ik
verschrikkelijk.’
Toen viel er opnieuw een stilte. We zijn dan naar buiten
gegaan. Hij rolde die kapstok op wieltjes door de gangen voor zich uit. Als een
giftige vrucht hing dat zakje met levenselixir erin. En daar, in de
ziekenhuistuin, heeft Marc gerookt. Hij stak de ene sigaret met de andere aan.
En, man, wat had ik zin om met hem mee te roken, zo kwaad dat ik was.