Hij was daar opeens, en hij verdween al even snel. Een week,
hooguit tien dagen heeft hij bij ons gewoond. Dat moet in het kader van een of
andere liefdadigheidsorganisatie of een uitwisselingsprogramma zijn geweest –
al werden daar toen zeker nog niet dergelijke dure termen voor gebruikt. Hamid
Benoudiba, een eenvoudig, tenger en de eerste dagen behoorlijk jongentje van
een jaar of acht uit Algerije. Mijn vijf jaar oudere zus, toen uitermate sociaal
bewogen, had het initiatief genomen, maar ik, elfjarig of daaromtrent, mocht
wel mooi met dat alleen maar Franstalige ventje een deel van mijn vakantie
doorbrengen. En dat net in de week dat mijn zomerkameraad Luc C. bij zijn tante
en nonkel om de hoek zijn jaarlijks verblijf genoot – een hoogtijd die wij
anders hoofdzakelijk met koersen en sigaretten roken doorbrachten. Daar kwam nu
natuurlijk niets van in huis.
Daar stonden wij dan in korte broek, begin jaren zeventig.
Aangezien ik thuis veruit de jongste was, verkeerde ik in een ongewone
hiërarchische situatie. Ik moest over mijn gast het gezag uitoefenen en ik was zoiets
niet gewoon. Ik deed dat ook niet graag want wat moest ik dat ventje immers dicteren
wat het moest doen?, ik verveelde me zelf te pletter en zijn gezelschap
vermocht daar niets aan te cureren. Ik heb dan ook niet zo’n indringende herinneringen
aan dat gedwongen samenzijn van een jaar of tweeënveertig geleden. Eigenlijk
heb ik er géén herinneringen aan.
Zei ik gezag uitoefenen? Nou ja. Na een dag of vijf begonnen
de rollen al omgekeerd uit te draaien. Hamid Benoudiba, wellicht getraind door
hardere levensomstandigheden dan ik gewoon was te ondergaan, had een ferm overleverswilletje
en trok zich op den duur niet al te veel van mijn richtlijnen aan. Hij deed
zijn zin en ik had maar te volgen – ook al omdat ik hem in de gaten moest
houden, natuurlijk. En tegen het eind van de week werd het ventje ronduit ongezeglijk. Niet dat
hij onoverkomelijk brutaal was, neen, gewoon brutaal. In de Steiner- of
Freinetschool zouden ze tegenwoordig zeggen assertief. Maar in die tijd kenden
we dat nog niet, zo’n scholen. En als ik het in mijn hoofd zou hebben gehaald mij
zo te gedragen als Hamid Benoudiba ongetwijfeld na een paar weken zou gedaan
hebben, gesteld dat hij zo lang zou zijn gebleven, dan kreeg ik vast en zeker
een paar tikken op mijn achterste met de houten lepel. Want dat was bij ons de
strafprocedure – mijn vader sprak de sanctie uit, mijn moeder zorgde voor de
uitvoering.
Dat jongentje uit Algiers mocht natuurlijk niet geslagen
worden. Want je weet maar nooit, met die organisatie of dat programma. Nu zou het
al helemaal niet kunnen, natuurlijk.
Niet dat ik daarvoor zou pleiten, overigens. Vast en zeker
niet. Ik ben nog niet gek.
Hamid Benoudiba’s huid was iets donkerder dan de mijne, maar
ik ben een bleekscheet, dus zal Hamid ook wel niet zo gekleurd zijn geweest. Wat
we samen deden, ik weet het niet meer. Mijn opgedrongen speelkameraad sprak
geen woord Nederlands, terwijl mijn Frans toen ook nog niet echt van je dat
was. Maar ik begreep natuurlijk wel wanneer Hamid bepaalde tekenen gaf. Dat hij
hongerig was, of dorstig. Dan gaf ik hem te eten, of ik laafde hem. Ook wanneer
Hamid een bepaalde behoefte wenste te lenigen, bracht hij mij daar met door
tekens begeleide talige uitingen van op de hoogte. En daar komen we op een punt
waar ik wél nog een levendige herinnering van heb.
Wij waren vooraf formuliergewijs op de hoogte gebracht van
het feit dat jongeheer Hamid Benoudiba problemen had met de stoelgang. Dit wil
zeggen: mijn ouders waren daar door mijn zus, die de contacten met de-organisatie-slash-het-programma
verzorgde over ingelicht. Mijn ouders op hun beurt, en dat zal dan wel mijn
moeder zijn geweest, brachten alle belanghebbenden op de hoogte. Mij dus. Wanneer
genaamde Hamid Benoudiba aangaf kortelings enige stoelgang te zullen produceren,
dan moest de belanghebbende de zo genaamde ijlings op een gepaste sanitaire
voorziening positioneren en vervolgens de benodigde coördinatie aanmoedigen.
Wij, Hamid en belanghebbende, vatten deze taak ludiek op, en spraken de
magische formule uit: Un, deux, trois,
feu!
Komiek, wat een mens allemaal onthoudt.
Hamid was, denk ik toch, graag bij ons. Het zal wel een
cultuurshock geweest zijn: van een of andere gore achterbuurt in Algiers (weet
ik niet zeker, maar de kans is reëel dat het Algiers was) naar een
overbeschermd, ronduit geprivilegieerd en voor Hamids doen (al ben ik nu
geneigd te zeggen dat het toch allemaal best sober was) ronduit luxueus
verkavelingsleventje in een land waarvan hem wellicht was voorgespiegeld dat
het unisono Franstalig zou zijn. Dat moet een teleurstelling zijn geweest. Maar
voor de rest zullen wij wel sterren hebben gekregen op het evaluatieformulier.
Toen zijn tijd was aangebroken, beloofden wij hem
halfslachtig dat hij wellicht, misschien, waarschijnlijk het volgende jaar zou
mogen terugkomen, maar ik heb Hamid Benoudiba nooit meer gezien. Ik heb ook
niet aangedrongen, vermoed ik. Ik herinner mij niet ooit nog iets van hem te
hebben gehoord. Ik herinner me niet eens of ik mij hem het volgende jaar nog
herinnerde. Ik zal het te druk hebben gehad met koersen en sigaretten roken met
mijn vriend Luc C., die niet Franstalig was.
Maar nu herinner ik mij dat frêle jongentje uit Algiers wél.
Ik vraag me af wat er van hem geworden is. Of hij misschien nog wel eens
terugdenkt aan die rare, verre vakantie, aan dat huis waar hij die slaapkamer
moest delen met dat al even frêle, bleke jongentje.