dinsdag 13 januari 2015

& 3

Twintig jaar geleden was ik gedurende twee jaar cultuurredacteur op De Standaard. In die hoedanigheid schreef ik telkens ik daar de inspiratie voor vond en er niemand van mijn collega’s zich aandiende een column. 


GELE STER

Joden werden in nazi-Duitsland onderworpen aan de macabere verplichting een opgenaaide gele ster te dragen. Het ontwerp van dat insigne was behalve ‘efficiënt’ ook ongemeen cynisch: de vrolijke vorm en levendige kleur weerspiegelden niet bepaald de horreur van de ingreep. Maar beide kenmerken vormden samen wel een uitermate krachtig symbool. Het duikt dan ook op in talrijke relazen van de holocaust. De verschillende manieren waarop van het beeld gebruik wordt gemaakt, leveren boeiend vergelijkingsmateriaal. Een voorbeeld.

Danilo Kis kijkt in zijn autobiografische roman Tuin, as door de ogen van het kind dat hij is geweest en ziet een man: ‘Hij liep als een slaapwandelaar, zijn ster volgend, die helemaal opging in het geel van de zonnebloemen en die hij pas aan de rand van de akker weer terugvond – op zijn zwarte, vet geworden redingote.’ De journaliste Erica Fisher schreef Aimée & Jaguar, een boek over de relatie tussen twee Duitse vrouwen in het Berlijn van 1943. Een van beide, een joodse, overleefde de genocide niet. Fisher laat de andere, de ‘raszuivere’ Lilly Wust, vijftig jaar later vertellen over die gruwelijke dagen: ‘In de straten mensen, veel mensen, te veel mensen, ze lopen vermoeid, met slepende stappen, alleen de gele sterren zijn lichtplekken in het trieste grijs.’

Geel op geel, geel op grijs – de blik van een onschuldig kind, van een verbitterde oude vrouw. Beiden helpen, geholpen door het beeld, de herinnering levendig te houden.

13 januari 1995