Rondje
De vrienden waren bij het hoofdstuk ‘Niet meer goed te maken
calamiteiten, als kind aangericht’ aanbeland. Om de een of andere reden blijven
die flaters beter in het geheugen hangen dan alle dingen, nochtans veel
talrijker in aantal, die je níet verkeerd deed. Ze waren op dat onderwerp uitgekomen
doordat Luc net had verteld dat zijn jongste eergisteren de nieuwjaarfamiliedis
had ondergekotst. Het arme kind had zich verslikt, en hoestte een volle hap kroketjes
met de veenbessensaus waarin het konijn was klaargemaakt voor zich uit. Zonder
zijn hand tijdig voor zijn mond te houden. De tafel met het witte damast was
gezegend, maar ook het bord en de jurk van tante Griet, die tegenover het kind
zat, kregen de volle laag. Luc had gezien hoe zijn zus het kind een kwade blik had
toegeworpen, en ook hoe dat kind die blik had opgevangen. Hij had zich gehaast
om de boel op te ruimen en zijn ontstelde spruit gerust te stellen. Maar gênant
was het wel. Ondertussen had grootmoeder aan Carla, Lucs echtgenote, uitgelegd
hoe ze met groene Dreft de veenbessenvlek te lijf moest gaan. Griet had, nadat
ze uit de badkamer was teruggekeerd, Lucs zoon niet meer bekeken.
Ze had ook
niet veel meer van het konijn gegeten.
De drie vrienden bestelden nog een rondje en Erwin beet de
spits af. ‘Mijn moeder ging af en toe naar een veiling. Ik was dol op die
veilingen. Gedurende een periode gingen we wel elke maand. Althans, zo komt het
mij nu voor. Want zo gaat dat hé, je maakt het als kind hooguit een paar keer mee
en dan lijkt het of je nooit iets anders hebt gedaan. Maar goed, ik hield
ervan. Mijn moeder ging voor het antiek, ik had vooral oog voor de brol. De
prentenboeken, de beeldjes van dieren, oud speelgoed… Op een keer had ik mijn
oog laten vallen op een paar paarse bottines. Ik moet een jaar of vijf zijn
geweest. Ik zaagde mijn moeder de oren van haar kop, maar ze gaf niet toe.
Uiteindelijk heb ik dan maar tijdens de verkoop mijn hand uitgestoken op het
ogenblik dat die bottines aan de beurt waren. Ik zat op mijn moeders schoot om
het spektakel van de man met de hamer vooraan beter te kunnen volgen. Nu kun je
je het niet meer voorstellen, maar in die tijd kende de veilingmeester geen
genade en hij aanvaardde de uitleg van mijn moeder niet. Hij dacht dat mijn
moeder haar hand had opgestoken. Ze moest de bottines kopen en dus ook betalen.
Ik heb daar altijd een schuldgevoel aan overgehouden, tot op de dag van
vandaag. En het is al meer dan een halve eeuw geleden. Van die paarse bottines,
overigens, herinner ik me niets. Ik kan me niet herinneren ze na die veiling
ooit nog gezien te hebben. Maar mijn ouders hebben dat verhaal wel nog vaak in
mijn soep gedraaid.’
De verse pinten werden op tafel gezet, de drie vrienden hieven
het glas.
‘Ik herinner mij,’ begon Stefaan terwijl hij het schuim uit zijn snor
veegde, ‘de dag dat mijn ouders een nieuwe auto hadden gekocht. De garagist
bracht de Audi 60 thuis. Het was een donkerblauwe. Terwijl hij binnen was voor
een neut, en misschien ook voor het zwart geld, besloop ik vol bewondering de statusverhogende
opvolger van onze Simca 1000. Ik vond het vreemd dat er een laagje stof op lag –
dat had wellicht iets met de aanhoudende droogte te maken. Met een natte vinger
schreef ik onze familienaam in dat stof. Ik moet een jaar of tien zijn geweest.
De garagist was een Duitser. Hij heette Götze. Hoe het kwam dat hij in onze buurt
woonde, is mij niet bekend. Het had misschien nog iets met de oorlog te maken. Later
heeft hij het benzinestation op de hoek van de Malesteenweg en de
Engelendalelaan uitgebaat. Nu is dat een volautomatisch station en werkt er
niemand meer. Ik herinner me die man erg goed want toen hij in de gaten kreeg wat
ik aan het doen was, kwam hij, met mijn verbouwereerde ouders in zijn kielzog,
naar buiten gestoven en brulde in een Duitse variant van ons dialect dat ik daar
meteen mee moest ophouden want ik zou krassen maken. Die les maakte indruk en
ik ben hem dan ook nooit vergeten.’
Erwin en Luc lachten uitbundig. Stefaan zelf ook, al was het
natuurlijk niet iets om trots op te zijn, die misplaatste trots. Of die
verkeerde uiting van een terechte trots, door dat jongentje van tien dat hij
ooit geweest was.
‘En jij?’ vroeg hij aan Luc. ‘Het is jouw beurt. Heb jij zo’n
verhaal waarbij je tenen, als je eraan terugdenkt, spontaan beginnen te krullen?’
‘Hebben jullie nog tijd voor nog een laatste voorlaatste?’
vroeg Luc, en hij wenkte de ober.