Mosselen
Daar stond hij. Centraal in de zaal, duidelijk als topstuk
gepresenteerd. Een aanfluiting.
‘Zie jij wat ik zie?’ vroeg Peter. Topzwaar geladen met
ironische retoriek, die vraag.
‘Ik denk het wel,’ lachte Karla. ‘Jij ziet hetzelfde wat ik
zie.’
‘En wat zie je?’
‘Een overvolle pot met mosselen. Een mosselpot.’ antwoordde Karla.
‘Fout,’ zei Peter. ‘Dé mosselpot.’
Karla glimlachte.
Ze waren uiteraard niet speciaal hiervoor naar het museum
gekomen. Maar ze konden er ook niet zomaar aan voorbijlopen. De mosselpot
waarover zoveel te doen was geweest, daagde hen uit en daarvoor konden zij hun kop
toch niet in het zand steken? Zij waren natuurlijk ook niet van gisteren en
vanzelfsprekend lieten zij zich niet verleiden tot steriele opmerkingen over
kostprijs en dat ze dat ook wel zelf in elkaar konden flansen. Want daarover
ging die mosselpot natuurlijk niet.
Een halfuurtje later zaten Peter en Karla in het museumcafé achter
een koffie en een stuk gebak. Citroentaart voor Karla, een spie frangipane voor
Peter.
‘Weet je, die mosselpot deed mij aan iets denken.’ (Zij.)
‘Ik luister.’ (Hij.)
‘Wel, bij ons thuis kwamen er, toen ik klein was, nooit
mosselen op tafel. Mijn moeder had één keer een slechte mossel gegeten, met
alle gevolgen van dien. Maar ik at gráág mosselen, en aangezien mijn ouders nooit
op restaurant gingen, kreeg ik maar zelden de gelegenheid. Dat moet op de een
of andere manier onze overbuurvrouw ter ore zijn gekomen. Die mensen zaten er
warmpjes bij in hun grote villa, met een Amerikaanse slee voor mijnheer en voor
mevrouw een knalrode Karmann Ghia. Ik vond dat een grappige naam. De vrouw des huizes hield van The Man In
Black en de kinderen kochten alle singletjes van The Beatles. Maar daar gaat
het niet om. Op een dag kwam ik daar toevallig aanlopen. Ik weet niet meer hoe
het kwam want zo vaak kwam ik daar nu ook weer niet. Tussen hun villa en ons
huis lag niet alleen de straat maar ook een ferme sociale kloof. Toch mocht ik af
en toe eens komen spelen met de jongste dochter. Elsie heette ze.’
Peter zag hoe Karla met haar mespunt in het citroengebak
prikte. Hij zag haar denken: ‘Hoe zou het nog zijn met Elsie?’
‘Ze gingen die dag mosselen eten. Met frieten. Ik was nog
klein en kon mijn zin niet verbergen. Het menu thuis was die dag minder riant.
Hoe het gegaan is, weet ik niet meer precies, wellicht met een telefoontje
tussen moeders of zo, maar die middag mocht ik mee aanschuiven aan tafel. Dat
was nooit eerder gebeurd. Het is mij altijd bijgebleven. Ik vond het zo vreemd
dat ik niet met een vork hoefde te eten: ik mocht met een lege schelp de mossel
uit de volgende schelp halen. En ook de frietjes aten ze daar met die schelp!
De lege schelpen werden een voor een in elkaar gepast, totdat je een hele rij
in elkaar gestoken had.’
Ze nipten aan hun koffie, goed van samenstelling en perfect
op temperatuur. ‘Wat denk jij dat Broodthaers met die mosselpot heeft willen
zeggen?’ vroeg zij.
‘Dat doet er nu voor jou niet meer toe,’ antwoordde Peter. ‘Jij
hebt die herinnering opgehaald. Misschien heeft Broodthaers dát bedoeld?’
‘Misschien. Maar wat doet het met jou? Wat betekent het voor
jou? Of ben jij er ook zo een die zegt dat het een schande is dat dat werk
zoveel geld van de gemeenschap heeft gekost?’
Peter lachte. ‘Dat werk gaat nergens over,’ zei hij. ‘En
precies daarover gaat het: dat het nergens over gaat en dat we er toch allemaal
mee aan de slag gaan.’
Met die uitleg kon Karla leven. Ze glimlachte en dacht aan
Elsie, hoe het haar was vergaan.
En ze zei: ‘Ze zeggen dat, hé? Dat er op elk potje een
deksel past?’
'Kijk,' zei Peter, en hij toonde de foto van een Karmann Ghia die hij ondertussen op zijn iPhone had gevonden.