zondag 18 januari 2015

op verhaal 14



Mosselen

Daar stond hij. Centraal in de zaal, duidelijk als topstuk gepresenteerd. Een aanfluiting.

‘Zie jij wat ik zie?’ vroeg Peter. Topzwaar geladen met ironische retoriek, die vraag.

‘Ik denk het wel,’ lachte Karla. ‘Jij ziet hetzelfde wat ik zie.’

‘En wat zie je?’

‘Een overvolle pot met mosselen. Een mosselpot.’ antwoordde Karla.

‘Fout,’ zei Peter. ‘Dé mosselpot.’

Karla glimlachte.

Ze waren uiteraard niet speciaal hiervoor naar het museum gekomen. Maar ze konden er ook niet zomaar aan voorbijlopen. De mosselpot waarover zoveel te doen was geweest, daagde hen uit en daarvoor konden zij hun kop toch niet in het zand steken? Zij waren natuurlijk ook niet van gisteren en vanzelfsprekend lieten zij zich niet verleiden tot steriele opmerkingen over kostprijs en dat ze dat ook wel zelf in elkaar konden flansen. Want daarover ging die mosselpot natuurlijk niet.

Een halfuurtje later zaten Peter en Karla in het museumcafé achter een koffie en een stuk gebak. Citroentaart voor Karla, een spie frangipane voor Peter.

‘Weet je, die mosselpot deed mij aan iets denken.’ (Zij.)

‘Ik luister.’ (Hij.)

‘Wel, bij ons thuis kwamen er, toen ik klein was, nooit mosselen op tafel. Mijn moeder had één keer een slechte mossel gegeten, met alle gevolgen van dien. Maar ik at gráág mosselen, en aangezien mijn ouders nooit op restaurant gingen, kreeg ik maar zelden de gelegenheid. Dat moet op de een of andere manier onze overbuurvrouw ter ore zijn gekomen. Die mensen zaten er warmpjes bij in hun grote villa, met een Amerikaanse slee voor mijnheer en voor mevrouw een knalrode Karmann Ghia. Ik vond dat een grappige naam. De vrouw des huizes hield van The Man In Black en de kinderen kochten alle singletjes van The Beatles. Maar daar gaat het niet om. Op een dag kwam ik daar toevallig aanlopen. Ik weet niet meer hoe het kwam want zo vaak kwam ik daar nu ook weer niet. Tussen hun villa en ons huis lag niet alleen de straat maar ook een ferme sociale kloof. Toch mocht ik af en toe eens komen spelen met de jongste dochter. Elsie heette ze.’

Peter zag hoe Karla met haar mespunt in het citroengebak prikte. Hij zag haar denken: ‘Hoe zou het nog zijn met Elsie?’

‘Ze gingen die dag mosselen eten. Met frieten. Ik was nog klein en kon mijn zin niet verbergen. Het menu thuis was die dag minder riant. Hoe het gegaan is, weet ik niet meer precies, wellicht met een telefoontje tussen moeders of zo, maar die middag mocht ik mee aanschuiven aan tafel. Dat was nooit eerder gebeurd. Het is mij altijd bijgebleven. Ik vond het zo vreemd dat ik niet met een vork hoefde te eten: ik mocht met een lege schelp de mossel uit de volgende schelp halen. En ook de frietjes aten ze daar met die schelp! De lege schelpen werden een voor een in elkaar gepast, totdat je een hele rij in elkaar gestoken had.’

Ze nipten aan hun koffie, goed van samenstelling en perfect op temperatuur. ‘Wat denk jij dat Broodthaers met die mosselpot heeft willen zeggen?’ vroeg zij.

‘Dat doet er nu voor jou niet meer toe,’ antwoordde Peter. ‘Jij hebt die herinnering opgehaald. Misschien heeft Broodthaers dát bedoeld?’

‘Misschien. Maar wat doet het met jou? Wat betekent het voor jou? Of ben jij er ook zo een die zegt dat het een schande is dat dat werk zoveel geld van de gemeenschap heeft gekost?’

Peter lachte. ‘Dat werk gaat nergens over,’ zei hij. ‘En precies daarover gaat het: dat het nergens over gaat en dat we er toch allemaal mee aan de slag gaan.’

Met die uitleg kon Karla leven. Ze glimlachte en dacht aan Elsie, hoe het haar was vergaan.

En ze zei: ‘Ze zeggen dat, hé? Dat er op elk potje een deksel past?’

'Kijk,' zei Peter, en hij toonde de foto van een Karmann Ghia die hij ondertussen op zijn iPhone had gevonden.