maandag 12 januari 2015

op verhaal 10



Steentje

De trein is vertrokken. Ik schrijf op een laptop. Een handig reisformaat, de toetsen zijn net niet te klein. Soms raak ik met mijn duim het aanraakvlak aan dat als muis fungeert, waardoor ik ongewild een stuk tekst selecteer, dat vervolgens verdwijnt doordat ik zodanig snel tik dat ik het geselecteerde stuk tekst heb overtikt vooraleer ik merk dat ik het geselecteerd heb. Gelukkig is er de hersteltoets ctrl-z waarmee ik al heel wat op die manier ongewild verwijderde stukken tekst heb kunnen recupereren. Maar ik probeer natuurlijk wel te leren hoe ik van de aanraakmuis af moet blijven.

Het landschap is somber. De bomen bladerloos. Naast het spoor worden huizen afgebroken omdat ze de lijn aan het verbreden zijn. Benieuwd of er, wanneer dat werk eindelijk zal voltooid zijn, nog zoveel vertragingen zullen voorkomen. Het licht blijft heiig, vrieskouachtig. Alles is in een bleke grijstint gevat. Er zijn zo al weinig kleuren, maar in dit seizoen overheerst, zonder meer, het grijs.

Tegenover mij, aan de andere kant van het gangpad, zit een jonge vrouw. Lang zwart haar, wat corpulent, indiaans ras, een steentje in haar linkerneusvleugel. Daarnet hadden we onbedoeld oogcontact en nu moet ik ervoor zorgen dat ik haar niet een tweede keer in de ogen kijk want dat zou gênant zijn.

Waar moet ik beginnen? Of misschien moet ik mij eerst afvragen: waarom? Waarom nu?

Het heeft met dat gat in de wolken te maken waardoorheen het licht niet op mij valt. Ik zie in de lichtende nervatuur van de samenklittende of uiteenvallende wolken de belofte van helderheid en warmte, maar ik kan niet bij dat licht komen als ik mij niet verplaats, als ik er niets voor doe. En ik moet het nu doen, de dagen zijn kort en straks rest mij geen tijd. Mijn blues wordt blauwer, mijn handen zwaarder, straks vallen mijn duimen op de aanraakmuis terwijl mijn andere vingers voorttikken en er is geen herstelknop meer. Mijn handen worden zwaarder, steeds zwaarder – uiteindelijk vallen ze neer op de letters van mijn toetsenbord en brengen geen betekenis meer voort. De kortste dag nadert, het blauwste blauw, en dan doet het er niet toe of ik, ondanks onze verschillende kijk op de samenleving, mij empathiseer met een man die zijn politieke carrière in rook zag opgaan doordat hij niet van de vrouwen hun achterste kon blijven. Mannen onder elkaar.

Ik verberg mij achter de rugleuning van het zitje voor mij – zo is er zeker geen oogcontact mogelijk. Maar dat charmante neusvleugelsteentje heb ik toch maar mooi meegenomen, nietwaar?

En overigens moet ik zeker niet over problemen beginnen, niet over de kleine en al zeker niet over de grote, want wie zit daar op te wachten. Ja, dat heb ik na al die jaren van uitstel, en na zoveel aanheffen die nooit tot een vervolg hebben geleid, toch begrepen: ik moet niet schrijven over het omvattende, het abstracte, het problematische. Ik moet schrijven over concrete dingen. Dat spreekt de mensen aan: een zon die door de wolken priemt, de herstelknop op mijn laptop, het blinkende neusvleugelsieraad van een corpulent en onbereikbaar meisje in de trein.