Steentje
De trein is vertrokken. Ik schrijf op een laptop. Een handig
reisformaat, de toetsen zijn net niet te klein. Soms raak ik met mijn duim het
aanraakvlak aan dat als muis fungeert, waardoor ik ongewild een stuk tekst selecteer,
dat vervolgens verdwijnt doordat ik zodanig snel tik dat ik het geselecteerde
stuk tekst heb overtikt vooraleer ik merk dat ik het geselecteerd heb. Gelukkig
is er de hersteltoets ctrl-z waarmee ik al heel wat op die manier ongewild verwijderde
stukken tekst heb kunnen recupereren. Maar ik probeer natuurlijk wel te leren hoe
ik van de aanraakmuis af moet blijven.
Het landschap is somber. De bomen bladerloos. Naast het
spoor worden huizen afgebroken omdat ze de lijn aan het verbreden zijn.
Benieuwd of er, wanneer dat werk eindelijk zal voltooid zijn, nog zoveel
vertragingen zullen voorkomen. Het licht blijft heiig, vrieskouachtig. Alles is
in een bleke grijstint gevat. Er zijn zo al weinig kleuren, maar in dit seizoen
overheerst, zonder meer, het grijs.
Tegenover mij, aan de andere kant van het
gangpad, zit een jonge vrouw. Lang zwart haar, wat corpulent, indiaans ras, een
steentje in haar linkerneusvleugel. Daarnet hadden we onbedoeld oogcontact en
nu moet ik ervoor zorgen dat ik haar niet een tweede keer in de ogen kijk want
dat zou gênant zijn.
Waar moet ik beginnen? Of misschien moet ik mij eerst
afvragen: waarom? Waarom nu?
Het heeft met dat gat in de wolken te maken waardoorheen het
licht niet op mij valt. Ik zie in de lichtende nervatuur van de samenklittende
of uiteenvallende wolken de belofte van helderheid en warmte, maar ik kan niet
bij dat licht komen als ik mij niet verplaats, als ik er niets voor doe. En ik
moet het nu doen, de dagen zijn kort en straks rest mij geen tijd. Mijn blues
wordt blauwer, mijn handen zwaarder, straks vallen mijn duimen op de
aanraakmuis terwijl mijn andere vingers voorttikken en er is geen herstelknop
meer. Mijn handen worden zwaarder, steeds zwaarder – uiteindelijk vallen ze
neer op de letters van mijn toetsenbord en brengen geen betekenis meer voort. De kortste dag nadert, het blauwste blauw, en dan doet het er niet toe of ik,
ondanks onze verschillende kijk op de samenleving, mij empathiseer met een man die
zijn politieke carrière in rook zag opgaan doordat hij niet van de vrouwen hun
achterste kon blijven. Mannen onder elkaar.
Ik verberg mij achter de rugleuning van het zitje voor mij –
zo is er zeker geen oogcontact mogelijk. Maar dat charmante neusvleugelsteentje
heb ik toch maar mooi meegenomen, nietwaar?
En overigens moet ik zeker niet over problemen beginnen,
niet over de kleine en al zeker niet over de grote, want wie zit daar op te
wachten. Ja, dat heb ik na al die jaren van uitstel, en na zoveel aanheffen die
nooit tot een vervolg hebben geleid, toch begrepen: ik moet niet schrijven over
het omvattende, het abstracte, het problematische. Ik moet schrijven over
concrete dingen. Dat spreekt de mensen aan: een zon die door de wolken priemt, de
herstelknop op mijn laptop, het blinkende neusvleugelsieraad van een corpulent
en onbereikbaar meisje in de trein.