zondag 18 januari 2015

mijn woordenboek 407



AUTOBIOGRAFIE

Moet je een belangrijk leven hebben geleid om je levensverhaal te vertellen? Uiteraard niet want waar zou dat leger psychoanalisten anders van moeten leven?

Maar om je levensverhaal te schrijven en vooral de ambitie te koesteren dat het wereldkundig moet worden gemaakt, is wel degelijk een belangrijk leven van doen. Je moet in elk geval minstens iets belangrijks hebben gedaan – een uitvinding, een president vermoord, een grensverleggende prestatie – om een autobiografie te schrijven, zij het dat in dat geval meestal iemand anders dat voor jou doet.

Ik mag graag eens mijmeren over hoe ik dat zou aanvatten, een autobiografie. Wat daar dan allemaal in zou moeten staan.

Ik zou het over mijn geboorte moeten hebben, het milieu waarin ik geboren ben, mijn ouders, wat zij deden en waar zij vandaan kwamen. Ik zou daarbij oog moeten hebben voor kenmerken, kwaliteiten en feiten in hun levens die ook in mijn eigen leven herkenbaar aanwezig zijn zodat er een lijn wordt gesuggereerd vanuit de aan mij voorafgaande generatie naar mijn leven. Ik zou het moeten hebben over mijn kindertijd, over alle adressen waar ik heb gewoond, over mijn broer en zus. Ik zou het moeten hebben over de natuur, het geheugen, de verbeeldingskracht. Over het echte en het belang dat wij daaraan hechten. Ik zou het moeten hebben over geloof, hoop en liefde. Over de reizen die ik heb gemaakt, de muziek waarvan ik heb gehouden, de boeken die ik heb gelezen. Ik zou het moeten hebben over fotografie en kunst, over eten en drinken. Ik zou mijn school- en beroepscurriculum uit de doeken moeten doen. Ik zou het moeten hebben over dieren en over mijn verslavingen. Over vrijheid, broederlijkheid, gelijkheid. Over alle pogingen om mij te indoctrineren en het besef dat er altijd een extern standpunt is. Ik zou moeten schrijven over de vrienden en vriendinnen van wie ik altijd heb gedacht dat ze altijd mijn vrienden en vriendinnen zouden blijven – anders zou ik hen uiteraard nooit als vrienden en vriendinnen hebben beschouwd. Ik zou het moeten hebben over seks en wat seks in mijn leven heeft betekend en nog altijd betekent. Ik zou een apart hoofdstuk moeten wijden aan mijn huwelijk en kinderen. Aan de scheiding en aan alle andere breuken. Ik zou zeker aandacht moeten besteden aan mijn studietijd, en aan het verplichte jaar in het leger. Ik zou een medisch hoofdstuk moeten inlassen. Ik zou het moeten hebben over politiek. Ik zou moeten schrijven over rede en gevoel. Ik zou iets als een levensfilosofie moeten ontwerpen over het goede, het ware en het schone, echt iets waar ik belang aan hecht en mij mee kan vereenzelvigen – en dat zou dan in al die verschillende hoofdstukken een toepassing moeten krijgen. Ik zou het over mijn angst voor het vergeten moeten hebben, over het leven in het nu en over mijn bezorgdheid over de toekomst. Ik zou het over de dood moeten hebben. En over het schrijven, en uiteraard meer bepaald ook over het schrijven van een autobiografie.

En ik zou uiteraard ook moeten memoreren waarom ik mij aanmatig een autobiografie te schrijven want dat is het natuurlijk waar alles om draait: iemand die geen nieuw vaccin heeft gevonden voor een tot dan ongeneeslijke ziekte, die niet een belangwekkend persoon heeft ontvoerd of die niet een onbevaren zee heeft overgestoken, een onbedwongen berg heeft beklommen, een witte vlek op de kaart heeft ingevuld, zo iemand is uiteraard niet interessant genoeg om een biografie aan te wijden, laat staan zelf een autobiografie te schrijven. En dus zou ik, op dat punt aangekomen, moeten besluiten dat ik geen autobiografie te schrijven heb en ik zou mij kunnen gelukkig prijzen dat ik eerst daaraan heb gedacht vooraleer mij te wijden aan alles wat ik hierboven heb opgesomd als datgene wat van die autobiografie, die er dus nooit zal komen (tenzij, tenzij), deel zou moeten uitmaken.