AUTOBIOGRAFIE
Moet je een belangrijk leven hebben geleid om je
levensverhaal te vertellen? Uiteraard niet want waar zou dat leger
psychoanalisten anders van moeten leven?
Maar om je levensverhaal te schrijven en vooral de ambitie te koesteren dat het wereldkundig
moet worden gemaakt, is wel degelijk een belangrijk leven van doen. Je moet in
elk geval minstens iets belangrijks hebben gedaan – een uitvinding, een
president vermoord, een grensverleggende prestatie – om een autobiografie te
schrijven, zij het dat in dat geval meestal iemand anders dat voor jou doet.
Ik mag graag eens mijmeren over hoe ik dat zou
aanvatten, een autobiografie. Wat daar dan allemaal in zou moeten staan.
Ik zou het over mijn geboorte moeten hebben, het
milieu waarin ik geboren ben, mijn ouders, wat zij deden en waar zij vandaan
kwamen. Ik zou daarbij oog moeten hebben voor kenmerken, kwaliteiten en feiten in
hun levens die ook in mijn eigen leven herkenbaar aanwezig zijn zodat er een
lijn wordt gesuggereerd vanuit de aan mij voorafgaande generatie naar mijn
leven. Ik zou het moeten hebben over mijn kindertijd, over alle adressen waar
ik heb gewoond, over mijn broer en zus. Ik zou het moeten hebben over de
natuur, het geheugen, de verbeeldingskracht. Over het echte en het belang dat wij daaraan hechten. Ik zou het moeten hebben over geloof, hoop en liefde. Over de reizen
die ik heb gemaakt, de muziek waarvan ik heb gehouden, de boeken die ik heb
gelezen. Ik zou het moeten hebben over fotografie en kunst, over eten en
drinken. Ik zou mijn school- en beroepscurriculum uit de doeken moeten doen. Ik
zou het moeten hebben over dieren en over mijn verslavingen. Over vrijheid,
broederlijkheid, gelijkheid. Over alle pogingen om mij te indoctrineren en het
besef dat er altijd een extern standpunt is. Ik zou moeten schrijven over de
vrienden en vriendinnen van wie ik altijd heb gedacht dat ze altijd mijn
vrienden en vriendinnen zouden blijven – anders zou ik hen uiteraard nooit als
vrienden en vriendinnen hebben beschouwd. Ik zou het moeten hebben over seks en
wat seks in mijn leven heeft betekend en nog altijd betekent. Ik zou een apart
hoofdstuk moeten wijden aan mijn huwelijk en kinderen. Aan de scheiding en aan
alle andere breuken. Ik zou zeker aandacht moeten besteden aan mijn studietijd,
en aan het verplichte jaar in het leger. Ik zou een medisch hoofdstuk moeten
inlassen. Ik zou het moeten hebben over politiek. Ik zou moeten schrijven over
rede en gevoel. Ik zou iets als een levensfilosofie moeten ontwerpen over het
goede, het ware en het schone, echt iets waar ik belang aan hecht en mij mee
kan vereenzelvigen – en dat zou dan in al die verschillende hoofdstukken een
toepassing moeten krijgen. Ik zou het over mijn angst voor het vergeten moeten
hebben, over het leven in het nu en over mijn bezorgdheid over de toekomst. Ik
zou het over de dood moeten hebben. En over het schrijven, en uiteraard meer
bepaald ook over het schrijven van een autobiografie.
En ik zou uiteraard ook moeten memoreren waarom
ik mij aanmatig een autobiografie te schrijven want dat is het natuurlijk waar
alles om draait: iemand die geen nieuw vaccin heeft gevonden voor een tot dan
ongeneeslijke ziekte, die niet een belangwekkend persoon heeft ontvoerd of die
niet een onbevaren zee heeft overgestoken, een onbedwongen berg heeft
beklommen, een witte vlek op de kaart heeft ingevuld, zo iemand is uiteraard niet
interessant genoeg om een biografie aan te wijden, laat staan zelf een
autobiografie te schrijven. En dus zou ik, op dat punt aangekomen, moeten
besluiten dat ik geen autobiografie te schrijven heb en ik zou mij kunnen
gelukkig prijzen dat ik eerst daaraan heb gedacht vooraleer mij te wijden aan
alles wat ik hierboven heb opgesomd als datgene wat van die autobiografie, die
er dus nooit zal komen (tenzij, tenzij), deel zou moeten uitmaken.