Kras
‘Weet je wat ik erg vind?’
Ik zat met Peter in de kroeg en we hadden al de hele tijd gesproken
over zijn moeder die nog maar net overleden en begraven was. Mijn vriend ging
er naar mijn smaak nogal luchtig over. Maar zo kende ik hem wel: zelden inkijk.
De doodsoorzaak, hoe de buurvrouw haar – na drie dagen – had aangetroffen, waar
hij zelf was en wat hij deed toen hij werd opgebeld met het slechte nieuws. En
dan een summiere samenvatting van haar leven. Zo weinig dat er al meteen van
een mens overblijft! Het viel me bovenal op hoe weinig goeds Peter over zijn
moeder te vertellen had. Ik wist dat hij geen al te beste relatie met haar had
gehad, maar dat het in die mate alleen maar kommer en kwel was, had ik toch
niet voor mogelijk gehouden.
Ik wees er hem op. Dat kon toch niet zijn? Er moest toch
iets?
‘Ah,’ zuchtte hij. ‘Ik weet het. Ik pijnig mijn hersens,
maar ik weet zo weinig positiefs over haar te vertellen. Ja, ze heeft goed voor
ons gezorgd, ook na de dood van mijn vader, maar er was zo weinig vreugde. Die
vreugde hebben we altijd zelf moeten zoeken.’
Peter was vijftien toen zijn vader stierf.
‘Was ze werkelijk zo kil, ook toen je nog klein was?’
‘Er kon wel eens een knuffel af. Maar meestal waren mijn
ouders aan het werk in hun kruidenierszaak. Ik heb het nooit anders geweten. Ik
heb daarin trouwens ook mijn deel moeten doen. Het leven ging niet vanzelf en
toen de zaak overkop ging al helemaal niet. Mijn vader is die slag nooit te
boven gekomen en wij moesten allemaal het gelag betalen. Later, toen het
eindelijk weer wat gemakkelijker had kunnen gaan, was hij al finaal verknocht
aan de fles en begon het schip te zinken. Na zijn dood versomberde mijn moeder helemaal.
Wij verloren elkaar uit het oog. De weinige keren dat we elkaar zagen, vroeg ze
niet eens hoe het met me ging. Ik moest het haar zelf zeggen en dus deed ik dat
op den duur ook niet meer.’
We gingen even buiten staan om een sigaret te roken.
‘Ze zag van alles altijd eerst en eigenlijk uitsluitend de
zwarte kant. Zo vertelde ze me onlangs eens over een uitstap naar Parijs die ze
met de seniorenclub had gemaakt. Ze waren naar het graf van Napoleon gaan
kijken. Ken je het, in het Dôme des Invalides? Ja? Wel, daarvan had ze
onthouden dat er iemand, terwijl zij binnen waren, een kras op de autobus had
gemaakt en hoe ontroostbaar de chauffeur was. De man had er zijn hele kapitaal
in gestoken, hij stond er bij te huilen. Die kras zou hem zeker 50.000 frank
kosten. Dat had mijn moeder onthouden. Het voorval dateerde nog van voor de
euro blijkbaar. Of die chauffeur drukte zich nog in franken uit, ik weet het
niet. Maar over Napoleon wist ze niets te vertellen. Ze herkende de tombe niet
eens toen ik er haar op Google Afbeeldingen een foto van toonde.’
We gingen terug naar binnen en aangezien we op weg naar ons
tafeltje voorbij de toog passeerden, bestelden we nog een pint.
Peter was nog niet uitgepraat. Het moest er uit, kennelijk.
‘Ik herinner me dat ik haar, op weg naar haar huis nadat ze eens bij mij
gegeten had, op de wolken wees: de witte voorbijzeilende wolken die op een
heldere, winderige herfstdag afstaken tegen het koele hemelsblauw. “Kijk, hoe
mooi”, zei ik haar. Ze begreep niet meteen wat ik bedoelde. “De wolken,”
verduidelijkte ik. Ze snapte het niet. “De wolken, hoe mooi ze zijn.” “Het gaat
regenen,” antwoordde mijn moeder. “Pardon?” vroeg ik want er hing in de verste
verte geen regen in de lucht. “Ja, het gaat regenen,” bevestigde mijn moeder.
“Wolken brengen toch regen?”’
Peter keek voor zich uit. Hij herbeleefde het voorval. Ik
begreep wat hij bedoelde. Ik dacht erover na terwijl hij ging pissen. Ooit
leerde ik dat op de schilderijen van Morandi de ruimte tussen de flessen even
belangrijk was als de flessen zelf. De moeder van Peter zag alleen de wolken, maar
niet de hemel ertussen. Ik vroeg mij ook nog af of het onvermogen om te
onthouden wat goed is geweest erfelijk was. En wat de relatie was tussen drank
en geheugen. Die relatie kon getroubleerd geraken, wist ik.
‘Bestellen we er nog eentje?,’ vroeg Peter toen hij terug
was maar nog niet opnieuw was gaan zitten.
‘Gôh,’ antwoordde ik. ‘Ik weet het niet. Mijn glas is nog half vol.’