Catalogusroman
Met zijn zeshonderd-en-zoveel bladzijden waarin
er alles bij elkaar toch niet zo heel veel gebeurt, stelt Orhan Pamuk in Het Museum van de onschuld het geduld
van zijn lezers danig op de proef. Dan rijst de vraag of zijn literaire
innovatie – de roman als catalogus van een samen met de roman opgericht museum
– voor de veeleisende lezer die, omdat hij zo veel te lezen heeft en dus te
kampen heeft met chronisch tijdsgebrek, voldoende return on investment biedt.
Het Museum van de onschuld brengt
het verhaal van een obsessionele verliefdheid. De hoofdpersoon Kemal, die door
de schrijver op een prettig-impliciete wijze niet helemáál wordt gevrijwaard
van autobiografisch geïnspireerde trekjes, verlooft zich met Sibel, een meisje
uit dezelfde zeer gegoede Istanbulse kringen waar hij zelf deel van uitmaakt,
maar amuseert zich ondertussen wel met Füsun, een meisje van eenvoudiger komaf.
Hij neemt zich voor om deze pre-buitenechtelijke liaison ook na zijn huwelijk
met Sibel voort te zetten. Dat zou in de Ottomaanse 19de eeuw misschien nog wel
mogelijk zijn geweest, maar in het Istanbul van de jaren zeventig-tachtig van
de 20ste eeuw valt Kemals macho-ideaal al wat minder goed.
De uit zijn voegen barstende en zeer snel veranderende
megalopolis balanceert op het raakvlak van twee tektonische cultuurplaten: het
traditionele, islamitische Turkije in het Oosten, en het liberale, kapitalistische,
geseculariseerde, ‘moderne’ Westen schuren daar aan de Bosporus tegen elkaar
aan. Kemal valt met zijn onaangepaste, zeer sterk door zijn libido gedirigeerde
amoureuze verwachtingen tussen twee stoelen en verliest zowel Sibel als Füsun.
Vervolgens brengt hij een groot deel van zijn leven door met een obsessioneel
rouwproces, dat zich veruitwendigt in het verzamelen van alle objecten die hem
aan Füsun doen denken. Zijn collectie vormt de basis van het museum dat Orhan
Pamuk inmiddels zelf in de Istanbulse werkelijkheid heeft opgericht – een
exemplaar van de roman geldt als toegangsticket. Hoe kun je realiteit en fictie
nog meer op elkaar doen ingrijpen?
Deze dunne verhaallijn krijgt op het eind nog een
afwikkeling die ik hier uiteraard niet zal onthullen. Het gros van het dikke boek
gaat op in eindeloos herhaalde bezoekjes aan Füsun en haar ouders, in een
microscopische analyse van de kleinste gemoedsbewegingen, in het relaas van het
dwangmatige verzamelen van al die objecten (iemand heeft ze geteld, de
catalogus van het Museum zou meer dan vierhonderd items tellen), in de
obsessionele liefdeslitanie van een in vele opzichten uitermate zwak en moreel
niet bijzonder hoogstaand hoofdpersonage.
En toch is Het
Museum van de onschuld een literair waagstuk waarvan ik zeer zeker genoten
heb. Want zoals het met goede romans gaat, is ook hier het verhaal zo ongeveer
het minst belangrijke onderdeel, het vormt in elk geval niet méér dan een
opstapje naar datgene waar het de auteur werkelijk om te doen is. En bij Pamuk
is dat heel veel.
Pamuk behandelt het thema ‘Istanbul als kruispunt
van culturen’ voorzichtig. Hij kiest, terwijl op de achtergrond bomaanslagen
worden gepleegd en politiepatrouilles door de stad trekken, geen kant –
wellicht ook omdat hij als in het Westen zeer gewaardeerde progressieve intellectueel
(Nobelprijs 2006) voor het conservatieve Oosten een beladen figuur is. De
recente ontwikkelingen in zijn verhouding met het radicaliserende bewind
bewijzen dat het evenwicht precair is.
Als voornaamste klaarblijkelijke verschil tussen
beide culturen belicht Pamuk de huwelijksmoraal, ofte ook de verhouding tussen
de seksen. Het grootste verschil tussen Oost en West is hier gelegen in de
maagdelijkheidsverwachting waaraan toekomstige bruiden in een
traditioneel-Turkse omgeving blijkbaar nog te beantwoorden hebben. Het Museum van de onschuld wordt op die
manier ook een boek over liefde en seks, en over de onoverbrugbare
Bosporusbrede breuklijn die evengoed in het Westen als in het Oosten de
relaties tussen mannen en vrouwen ingewikkeld maakt.
Ook de sociale stratificatie, met de kloof tussen
de rijke bovenklasse en een krasselende middenklasse (de armen blijven buiten
beeld), is een belangrijk thema.
Daarnaast laat Pamuk zijn antiheld Kemal zijn
interesse ‘antropologisch’ noemen. Het
Museum van de onschuld onderzoekt hoe de mens met zijn verzamelingen van
over het algemeen banale en waardeloze prullen probeert orde aan te brengen in de
chaos en onvoorspelbaarheid van zijn bestaan. De werkelijkheid, met al haar
toevalligheden en absurditeiten, heeft hij te ondergaan; met een museale
collectie of alleen al met een huishouden vol nutteloze en aangespoelde
voorwerpen die zijn gewoonten materialiseren, kan hij de zinloosheid bedwingen.
Dit antropologisch gegeven heeft met fetisjisme, wat je liefdesobjectenverzamelaar
Kemal in een oppervlakkigere psychologiserende lezing zou kunnen aanwrijven,
niet veel van doen.
Daarnaast is dit boek, zoals het eigen is aan postmoderne
boeken, een boek over het schrijven zelf en wat dat schrijven in het leven kan
betekenen. De roman begint met Kemals vaststelling dat hij net ‘het mooiste
moment van zijn leven’ heeft beleefd. Een vreselijke vaststelling is dat, want
wie tot een dergelijk besluit komt, zegt meteen dat hij dit moment nooit zal
evenaren. Daardoor wordt het vertellen van het verhaal van het eigen leven een
manier om met het verlies, met de neergang na het hoogtepunt, om te gaan. De
roman wordt een poging om de Tijd, mét hoofdletter, te overwinnen. De Tijd die,
zoals Pamuk hem, met een verwijzing naar Aristoteles, ervaart, bestaat uit een
aaneenrijging van momenten die perioden van vergetelheid afwisselen – en laat
het dan gelukkige momenten zijn want
een ander verhaal dreigt ondraaglijk te worden. Ook de (auto)biografie is, zo
bekeken, een verzameling en dus, in zekere zin, een museum. Het Museum van de onschuld is niet
alleen de catalogus van een verzameling voorwerpen maar ook, als poging om de
Tijd te overwinnen, een opsomming van gelukkige momenten.
Ook onze behoefte aan verzachtende fictie is, vooral
in de aan de populaire Turkse en Amerikaanse film gewijde hoofdstukken, een neventhema
van deze roman. Zoals ook het belangrijke onderscheid tussen het authentieke –
niet alleen als eigenschap van voorwerpen maar ook als kwaliteit van door
sociale conventies en codes gestuurde gedragingen – en de vervalsing wordt
uitgespit, en de ondoorgrondelijke manier waarop voorwerpen, zoals bij Proust,
met emotie en herinnering worden beladen.
Kortom, Het
Museum van de onschuld is veel meer dan een ééndimensionaal, opsommerig en
bijgevolg langdradig verhaal. Onder de oppervlakte schuilt een zich langzaam
openbarende rijkdom, waarop de goede lezer niet na één bezoek zal uitgekeken
zijn.