maandag 23 juni 2014

tour 70



4 mei 2014

dag 6.3

Hoe kan ik nu mezelf tegenkomen? Ik, die fietsend ben, en denkend aan mezelf die fietst? Af en toe – het is zondagochtend! – kruis ik fietsende tegenliggers. Hén kom ik tegen. Maar ik, die ‘samen met mezelf’ in een en dezelfde richting fiets, stroomafwaarts door de Gorges de l’Ain, ik kan mezelf toch niet kruisen? Ik heb mezelf altijd mee, ik ben één.

Wat is dat nu voor een meditatief gezwets van de zelfhulpgroep?

Wat ik eigenlijk bedoel te zeggen, is dat ik niet geloof in een opzet van deze reis, als zou het de bedoeling zijn ‘een confrontatie’ met mezelf aan te gaan. Neen, het gaat veeleer om een volledig samenvallen met wat ik doe – en dat is een heel simpel iets: mij fietsend door een geliefd land bewegen. Landschappen aan den lijve ervaren: met mijn ogen, met mijn benen, met mijn neus en oren, met mijn achterste dat begint pijn te doen. En ja, ook met mijn hersenen en hart en longen. En met mijn huid, waarop vandaag voor het eerst de zon uitbundig brandt. Het is, als je wil, een soort van meditatie. Ik doe massa’s indrukken op, het wordt op den duur een onafzienbare stroom. Ruimte en tijd; tijd die verplaatsing is door die ruimte. En de dag die voorbijgaat. Ik probeer in die stroom ordening aan te brengen: elke tien kilometer halt houden voor een foto; aandacht schenken aan wat ik ruik; welke vogels ik heb gezien; planten; dieren. Heb ik met iemand gesproken en zo ja, ging het vérder dan de weg vragen of een eenvoudig bonjour (tegen fietsende tegenliggers of mensen langs de kant), of au revoir (bij het verlaten van een winkel of de bar waar ik mijn dagelijkse koffie heb genuttigd). Al die dingen moet ik proberen vast te leggen of er blijft niets van over.

Deze eerste dagen heb ik categorieën bedacht om de elementen van die onafzienbare stroom in onder te brengen. Dit schrijven (telkens wanneer ik er ’s avonds tijd voor heb, nu in kamer 34 van het Hôtel de France in La Tour du Pin (habitants: les Turripinois)) is daartoe het meest geschikte middel. Ik doe het graag. Op basis van de notities die ik overdag in mijn opschrijfboekje neerpen (beverig handschrift, trefwoorden, afkortingen…) herneem ik als het ware mijn dag. Dat is een heilzame, rustgevende, decontracterende en, jawel, meditatieve activiteit. Ook daarin val ik volledig met mezelf samen, kom ik mezelf niet tegen.

Maar ik zou liegen. Natuurlijk kan ik mezelf tegenkomen. Maar dan bij manier van spreken. Zoals in: ‘op een muur botsen’. Dan bots je ook niet op een muur. Of: ‘er door zitten’. Deze namiddag zat ik er door. Hoe goed ook ik aan de rit begonnen was – de prachtige Gorges de l’Ain, gestaag afdalend, de blauwe lucht als belofte van het zuiden en af en toe, wanneer ik buiten de schaduw van de rots kwam die ter linkerzijde de zon tegenhield, een warmte die deugd deed na het gemiezer van de voorbije dagen –, na de middag kreeg ik een klop. Niet van de hamer, zo erg was het niet, maar voor het eerst deze week, dit is nu al de zesde dag, voelde ik mijn benen, mijn zwaarte, mijn tegenzin ook om voort te doen. Waarmee ben ik in godsnaam bezig? Wat is de zin hiervan?

En zo kom ik op een totaal andere manier bij de vraag uit: wat is de zin van deze hele onderneming?; wat wil ik ermee bereiken?

Ik denk: ik wil een baken plaatsen in mijn leven. Er zal een voor en een na zijn: een voor mijn tour en een na mijn tour. Zoiets. Het heeft met tijd te maken, met mijn tijd van leven.