4 mei 2014
dag 6.3
Hoe kan ik nu mezelf tegenkomen? Ik, die fietsend ben, en
denkend aan mezelf die fietst? Af en toe – het is zondagochtend! – kruis ik
fietsende tegenliggers. Hén kom ik tegen. Maar ik, die ‘samen met mezelf’ in een
en dezelfde richting fiets, stroomafwaarts door de Gorges de l’Ain, ik kan
mezelf toch niet kruisen? Ik heb mezelf altijd mee, ik ben één.
Wat is dat nu voor een meditatief
gezwets van de zelfhulpgroep?
Wat ik eigenlijk bedoel te zeggen,
is dat ik niet geloof in een opzet van deze reis, als zou het de bedoeling zijn
‘een confrontatie’ met mezelf aan te gaan. Neen, het gaat veeleer om een volledig
samenvallen met wat ik doe – en dat
is een heel simpel iets: mij fietsend door een geliefd land bewegen.
Landschappen aan den lijve ervaren: met mijn ogen, met mijn benen, met mijn
neus en oren, met mijn achterste dat begint pijn te doen. En ja, ook met mijn hersenen
en hart en longen. En met mijn huid, waarop vandaag voor het eerst de zon
uitbundig brandt. Het is, als je wil, een soort van meditatie. Ik doe massa’s
indrukken op, het wordt op den duur een onafzienbare stroom. Ruimte en tijd;
tijd die verplaatsing is door die ruimte. En de dag die voorbijgaat. Ik probeer
in die stroom ordening aan te brengen: elke tien kilometer halt houden voor een
foto; aandacht schenken aan wat ik ruik; welke vogels ik heb gezien; planten;
dieren. Heb ik met iemand gesproken en zo ja, ging het vérder dan de weg vragen
of een eenvoudig bonjour (tegen
fietsende tegenliggers of mensen langs de kant), of au revoir (bij het verlaten van een winkel of de bar waar ik mijn
dagelijkse koffie heb genuttigd). Al die dingen moet ik proberen vast te leggen
of er blijft niets van over.
Deze eerste dagen heb ik
categorieën bedacht om de elementen van die onafzienbare stroom in onder te
brengen. Dit schrijven (telkens wanneer ik er ’s avonds tijd voor heb, nu in
kamer 34 van het Hôtel de France in La Tour du Pin (habitants: les Turripinois)) is daartoe het meest geschikte middel.
Ik doe het graag. Op basis van de notities die ik overdag in mijn
opschrijfboekje neerpen (beverig handschrift, trefwoorden, afkortingen…)
herneem ik als het ware mijn dag. Dat is een heilzame, rustgevende,
decontracterende en, jawel, meditatieve activiteit. Ook daarin val ik volledig
met mezelf samen, kom ik mezelf niet tegen.
Maar ik zou liegen. Natuurlijk kan
ik mezelf tegenkomen. Maar dan bij manier van spreken. Zoals in: ‘op een muur
botsen’. Dan bots je ook niet op een muur. Of: ‘er door zitten’. Deze namiddag
zat ik er door. Hoe goed ook ik aan de rit begonnen was – de prachtige Gorges
de l’Ain, gestaag afdalend, de blauwe lucht als belofte van het zuiden en af en
toe, wanneer ik buiten de schaduw van de rots kwam die ter linkerzijde de zon
tegenhield, een warmte die deugd deed na het gemiezer van de voorbije dagen –,
na de middag kreeg ik een klop. Niet van de hamer, zo erg was het niet, maar
voor het eerst deze week, dit is nu al de zesde dag, voelde ik mijn benen, mijn
zwaarte, mijn tegenzin ook om voort te doen. Waarmee ben ik in godsnaam bezig?
Wat is de zin hiervan?
En zo kom ik op een totaal andere
manier bij de vraag uit: wat is de zin van deze hele onderneming?; wat wil ik
ermee bereiken?
Ik denk: ik wil een baken plaatsen
in mijn leven. Er zal een voor en een na zijn: een voor mijn tour en een na
mijn tour. Zoiets. Het heeft met tijd te maken, met mijn tijd van leven.