4 mei 2014
dag 6.4
Het contrast tussen de
lieflijkheid en de rust van de Gorges de l’Ain en het kabaal op de rechte wegen
die daarna volgen (Poncin, Ambronay, Ambérieu-en-Bugey), is groot. Mijn
stemming slaat om. Weg is de lichte euforie, die me naar huis deed berichten:
Blauwe lucht. Bergen. Ik fiets zuidwaarts en
kan ternauwernood een geluksgevoel tegenhouden. Ik zie je graag en hoop dat je
er de volgende keer bij bent. X
Bovendien trekt de lucht weer
dicht en krijg ik het koud. De hellingen worden zwaarder, mijn rechterknie doet
pijn, ik word moe.
Picknick in Bettant, nabij
Ambérieu. Ik installeer me met mijn brood, worst, kaas, tomaat en chocolade op
de kerktrap en realiseer me opeens dat ik hiervoor in Vlaanderen een GAS-boete
zou krijgen. Precies op het ogenblik dat ik ga zitten is het klokslag – en dat
is letterlijk te nemen! – twaalf.
Waar is God. Niet hier in elk
geval. Toch niet dat ik weet en eigenlijk mis ik Hem niet. Ik stel het goed,
dank U. Als Hij toch zou bestaan, kan Hij maar beter zorgen dat hij in Oekraïne
is, op dit ogenblik, of in de Centraal-Afrikaanse Republiek, of in Mali of
Soedan, of waar weet ik al niet waar ze Zijn hulp nu zeer goed kunnen
gebruiken. Spoed U daarheen, God. Oké, beier hier maar eens als U dat leuk
vindt, maar sta ginds de mensen bij.
Koffie drink ik in het uitermate
treurige stadje Lagnieu. Kermisattracties worden er opgezet. Alle cafés zijn
dicht, behalve eentje. Allochtone mannen monopoliseren het terras. Zoals zo
vaak, eigenlijk: alsof alleen zij nog buiten komen om een vorm van convivialiteit onder elkaar te beleven.
Binnen zitten gokverslaafden PMU-bulletins in te vullen. Op het scherm maken de
jockeys in hun narrenpakjes zich op voor een zoveelste race. Gokbusiness onder
het mom van sport.
Langs de Rhône, die hier nog
noordwestwaarts stroomt, is in een oude spoorwegbedding een fietspad aangelegd.
Dat is sympathiek, maar het grind bolt niet goed, de poortjes die het andere
verkeer moeten tegenhouden zijn wel erg eng waardoor je telkens tot bijna
stilstand moet afremmen, en bovendien zie je alleen maar achterkanten en
schroothopen als je hier en niet op de straat rijdt.
In Morestel loopt mijn bobijn af.
Een orangina moet mij de laatste vijftien kilometer naar La Tour du Pin helpen
overbruggen. In dat stuk zit nog een zware beklimming. Ik zal dan 105 kilometer
hebben afgelegd vandaag. Ik had, met het oog op de lastige rit van morgen,
verder willen zijn.
Biodiversiteit. Over insecten heb
ik het nog niet gehad. Ook daarin heb je soorten: deze die in mijn ogen vliegen;
deze die in mijn keel vliegen; deze die langdurig op mijn been meereizen,
waarbij ik me afvraag of ze, wanneer ik ze dan eindelijk met een vingerknip heb
weggeschoten, nog ooit hun familie en vrienden zullen terugvinden… In de berm,
voortdurend, de planten: wikke, wilde aardbei, havikskruid…
Ik kom om vijf uur aan in La Tour
du Pin. Het Hôtel de France is de enige optie, maar de receptie gaat op zondag
maar om 18 uur open. Als er hier geen plaats is, ben ik de pineut want
doorrijden naar het 15 kilometer verderop gelegen, veel kleinere Virieu is geen
optie. Ik gebruik de wachttijd om mijn ketting eens te ontvetten én in te
smeren…
Achter de knalgeel geschilderde
gevel van het Hôtel de France gaan ouderwetsigheid en scheve vloeren schuil.
Een monumentale trap met ongelijke treden leidt van de receptie naar de
knarsende verdiepingen. In de bochten van de trap wachten de afleveringen van
een filosofisch tijdschrift al vele jaren op lezers. Er is wel nieuw sanitair,
en uiteraard staat in de kamer de onvermijdelijke tv.