dinsdag 24 juni 2014

tour 71



4 mei 2014

dag 6.4

Het contrast tussen de lieflijkheid en de rust van de Gorges de l’Ain en het kabaal op de rechte wegen die daarna volgen (Poncin, Ambronay, Ambérieu-en-Bugey), is groot. Mijn stemming slaat om. Weg is de lichte euforie, die me naar huis deed berichten:

Blauwe lucht. Bergen. Ik fiets zuidwaarts en kan ternauwernood een geluksgevoel tegenhouden. Ik zie je graag en hoop dat je er de volgende keer bij bent. X

Bovendien trekt de lucht weer dicht en krijg ik het koud. De hellingen worden zwaarder, mijn rechterknie doet pijn, ik word moe.

Picknick in Bettant, nabij Ambérieu. Ik installeer me met mijn brood, worst, kaas, tomaat en chocolade op de kerktrap en realiseer me opeens dat ik hiervoor in Vlaanderen een GAS-boete zou krijgen. Precies op het ogenblik dat ik ga zitten is het klokslag – en dat is letterlijk te nemen! – twaalf.


Waar is God. Niet hier in elk geval. Toch niet dat ik weet en eigenlijk mis ik Hem niet. Ik stel het goed, dank U. Als Hij toch zou bestaan, kan Hij maar beter zorgen dat hij in Oekraïne is, op dit ogenblik, of in de Centraal-Afrikaanse Republiek, of in Mali of Soedan, of waar weet ik al niet waar ze Zijn hulp nu zeer goed kunnen gebruiken. Spoed U daarheen, God. Oké, beier hier maar eens als U dat leuk vindt, maar sta ginds de mensen bij.

Koffie drink ik in het uitermate treurige stadje Lagnieu. Kermisattracties worden er opgezet. Alle cafés zijn dicht, behalve eentje. Allochtone mannen monopoliseren het terras. Zoals zo vaak, eigenlijk: alsof alleen zij nog buiten komen om een vorm van convivialiteit onder elkaar te beleven. Binnen zitten gokverslaafden PMU-bulletins in te vullen. Op het scherm maken de jockeys in hun narrenpakjes zich op voor een zoveelste race. Gokbusiness onder het mom van sport.

Langs de Rhône, die hier nog noordwestwaarts stroomt, is in een oude spoorwegbedding een fietspad aangelegd. Dat is sympathiek, maar het grind bolt niet goed, de poortjes die het andere verkeer moeten tegenhouden zijn wel erg eng waardoor je telkens tot bijna stilstand moet afremmen, en bovendien zie je alleen maar achterkanten en schroothopen als je hier en niet op de straat rijdt.

In Morestel loopt mijn bobijn af. Een orangina moet mij de laatste vijftien kilometer naar La Tour du Pin helpen overbruggen. In dat stuk zit nog een zware beklimming. Ik zal dan 105 kilometer hebben afgelegd vandaag. Ik had, met het oog op de lastige rit van morgen, verder willen zijn.

Biodiversiteit. Over insecten heb ik het nog niet gehad. Ook daarin heb je soorten: deze die in mijn ogen vliegen; deze die in mijn keel vliegen; deze die langdurig op mijn been meereizen, waarbij ik me afvraag of ze, wanneer ik ze dan eindelijk met een vingerknip heb weggeschoten, nog ooit hun familie en vrienden zullen terugvinden… In de berm, voortdurend, de planten: wikke, wilde aardbei, havikskruid…

Ik kom om vijf uur aan in La Tour du Pin. Het Hôtel de France is de enige optie, maar de receptie gaat op zondag maar om 18 uur open. Als er hier geen plaats is, ben ik de pineut want doorrijden naar het 15 kilometer verderop gelegen, veel kleinere Virieu is geen optie. Ik gebruik de wachttijd om mijn ketting eens te ontvetten én in te smeren…


Achter de knalgeel geschilderde gevel van het Hôtel de France gaan ouderwetsigheid en scheve vloeren schuil. Een monumentale trap met ongelijke treden leidt van de receptie naar de knarsende verdiepingen. In de bochten van de trap wachten de afleveringen van een filosofisch tijdschrift al vele jaren op lezers. Er is wel nieuw sanitair, en uiteraard staat in de kamer de onvermijdelijke tv.