4 mei 2014
dag 6.2
Terug van de bakker. Geen onheilzaam lange wachtrij zoals op
zondagochtend bij mij in de straat. Ik kocht een croissant, een nieuw complet (nog ovenwarm) en een kleine
quiche met ham en kaas voor bij de picknick straks. Voor de kassa lag er een
mandje met kleine chocolade paaseitjes en ik vroeg aan de bakkersvrouw of ik er
eentje mocht hebben. Dat mocht. En toen ging de deur achter mij open en de man,
die ik op weg naar de bakker had gegroet (bonjour!)
terwijl hij de luiken van zijn huis opendeed, trad binnen – wij wisselden een
glimlach van herkenning uit en toen ik de bakkerij verliet, groetten wij elkaar
nogmaals.
Nu herinner ik mij dat die boer van gisteren, die zijn
koeien naar de weide bracht, het ook zei toen wij ons praatje hadden geslagen: Dire bonjour, c’est le moindre qu’on puisse
faire! En gelijk heeft hij. Dat heeft natuurlijk met sociale controle te
maken (Wie is – in hoofde van
bijvoorbeeld die luikenopenzetter – die
vreemde snuiter?) maar natuurlijk ook met een elementaire beleefdheid, met
een elementaire solidariteit ook: ik groet u maar ik reken er op dat u mij zult
helpen wanneer ik in nood ben, zoals ik ook bereid ben u te allen tijde bij te
staan. Triestig is het om in een beschaving-in-verval te moeten leven waar de
mensen elkaar, ook en bij uitstek als ze elkaar niet kennen, niet groeten. Probeer het maar eens in
de wachtrij in de bakkerij in mijn straat! Je kunt van de Fransen zeggen wat je
wil, maar hier weten de mensen wel nog wat simple
comme bonjour is. Toch op het platteland. Eergisteren kreeg ik bij m’n
koffie bij Stéphanie in Gy een hand van een wildvreemde man. De mensen komen
binnen met een half opgegeten m’dames,
m’ssieurs maar het is toch een groet. En als ik op m’n weg fietsers kruis,
krijg ik steevast een bonjour en een
opgestoken wuifhand.
Ik ken mensen die hele dagen in één ruimte werken met
collega’s en bij het binnentreden ’s morgens nauwelijks een goeiedag krijgen.
Ik mag er niet aan denken dat mij zoiets zou overkomen.