vrijdag 27 juni 2014

tour 74



5 mei 2014



dag 7.2

In Tullins houd ik halt voor een grand crème. Dat begint een traditie te worden: geen dag laten voorbijgaan zonder grand crème. Het is ook iets wat me met Sarah verbindt omdat we altijd, als we samen in Frankrijk zijn, grand crèmes drinken. Eigenlijk is het iets wat ik van haar heb geleerd want vroeger dronk ik nooit grand crèmes.

Ik neem plaats op het uit enkele tafeltjes en stoeltjes bestaande terras dat op een nauw trottoir naast een drukke invalsweg is opgesteld. Naast mij zit een koppel een espressootje te nuttigen, de man lijkt me het patsertype. Het zou me niet verwonderen indien die dikke BMW aan de overkant van de straat de zijne zou zijn. Ik houd me bezig met mijn notities, niet met wat de twee tot elkaar zeggen. Dan komt er van de overkant van de straat – hij wordt bijna aangereden – een oudere allochtone man aangestapt. Zijn tred is wat sukkelachtig. Hoewel de oude man mij allerminst een Italiaan lijkt, begroet de patser hem in het Italiaans. Die twee kennen elkaar, zoveel is duidelijk. De Noord-Afrikaan, want dat is hij, groet de twee beleefd en antwoordt op de vraag van de patser hoe het gaat met het obligate Ça va. Maar het klinkt heel weinig enthousiast. De patser brengt het gesprek vlug waar het moet zijn: werk, en dat er geen is. Misschien wilde je een piston?, vraagt hij aan de Italiaan die geen Italiaan is. Neenee, zegt de oudere man. En hij zegt: Ceux qui travaillent ont tort. Dat bedoelt hij niet ernstig. De vrouw kijkt verwonderd op, maar de patser snapt de ironie. Misschien voor uw zoon? Raak: het is voor de zoon. Wat kan hij?, vraagt de patser. Schilderen. Och, schilderen, zucht de patser. Vergeet het! Schilderwerk is er al helemaal niet! Het gesprek loopt op een sisser af. De oudere man druipt af en neemt superbeleefd afscheid van zowel mijnheer als mevrouw. Aan haar geeft hij zelfs twee kussen, aan elke kant een. Het is niet eens duidelijk of dat ook ironisch bedoeld is.

Net voor Tullins moest ik in de remmen voor een boer die zijn kudde geiten liet oversteken. Hij liet ze zomaar los, ze kenden de weg van de boerderij naar hun weide. Dat was niet zó moeilijk: gelijk oversteken. Samen met zijn hond bleef de hoeder van kudden aan de kant van zijn boerderij staan. Er kwam met grote vaart een auto aangereden. De hele situatie leek me niet zonder gevaar. Maar inmiddels waren de geiten al in de weide en van pure leute maakten ze bokkensprongen op een oude stronk die waarschijnlijk speciaal daarvoor was blijven liggen. Het geheel leek me – afgezien van de brede tweevaksbaan en het drukke verkeer daarop – een tafereel uit een vorige of voorvorige eeuw. Die man zou zijn tijd nog uitdoen en dan zou ook dat gedaan zijn en zou het handvol biogeitenkaasconsumenten dat zich altijd op de marktjes in Tullins en omstreken had bevoorraad ook op Chavroux moeten overschakelen.

Verdwijning dreigt mogelijk ook voor de fabrieksvestiging van Arjo Wiggins waaraan ik net daarvoor was voorbijgereden. Bij de ingangspoort stond een stakingspiket. Ik was net aan het afdalen en reed dus te snel om de fleurige letters op de spandoeken te lezen, maar het leek me niet te gaan om een enthousiaste commentaar over een spectaculair gunstig zakencijfer en de lucratieve deelname van de werknemers aan de winst. Neen, dit leek mij de zoveelste fabriek die op sluiten stond en weldra het intussen onmetelijke contingent van verlaten fabrieksgebouwen en handelspanden zou vervoegen. Als vanzelf koppelde ik deze waarneming aan de berichtgeving ’s avonds en ’s morgens op de tv over de onderhandelingen over een buitenlandse overname van Alstom, wat voor de Fransen een kaakslag zou zijn aangezien Alstom, fabrikant van de tgv-treinen, een kroonjuweel is van de nationale economie.