wolkenfragmenten
uit W.F. Hermans, Nooit meer slapen
1065
In de verte zijn wolken, zo zwart
en van boven wit, dat zij een nieuw gebergte lijken, onmetelijk hoger dan dat
waarop ik sta. (58)
1066
Tot dusverre is er aldoor net op het
nippertje een wolk voor de zon gekomen. (58)
1067
Maar tegelijk als het groene
watervliegtuig landt, komt de zon door, of het vliegtuig de wolken
blijvend doorbroken had. (63)
1068
De lucht is nu zwaarbewolkt en
het is zo koud als bij ons op een winterdag wanneer het nog net niet vriest.
(78)
1069
Het regent niet meer, de wolken
zijn weggetrokken, de zon staat laag, maar schijnt op volle kracht.
(79)
1070
De wolken worden dichter, maar
hebben nog roze randen. (82)
1071
Het is broeiend heet, geen wolk
aan de lucht en toch is de atmosfeer onhelder. (91)
1072
Aan alle kanten door bergen omringd nu.
Alsof wij liepen op de bodem van een schaal, die afgedekt wordt door een deksel
van zwarte wolken, maar niet geheel. Het deksel is er half afgegleden en
door de zo ontstane kier komt de zon binnen, geel als messing.
(110)
1073
Ik maak de foto met grote lensopening.
Ook de berg Vuorje op de achtergrond zal vaag zijn en de blauwe lucht en de
zwarte wolken. (124)
1074
Over de rivier, opgestuwd door het dal,
naderen lage wolken, zo laag dat zij de grond raken. Flarden witte mist
in lagen die ons een gestreept uiterlijk geven. Wij lopen langzaam naar de
tenten terug.
Het is half twee ’s nachts. De wolken
bewegen zich sneller dan wij, onderscheppen de zon.
(138)
1075
Het is nu niet zo’n kwelling meer, omdat
de wolken de temperatuur hebben doen dalen. (138)
1076
De berg Vuorje, bij het meer waar wij
vandaan komen, is van hieruit nog duidelijk te zien, nu de wolken
plotseling wegtrekken. (157)
1077
De zon wordt van wolken bevrijd
en de rimpels op het meer veranderen in dun vloeibaar rood koper. (167)
1078
Wel zijn er wolken in de lucht,
kolossale, of er twintig atoombommen tegelijk ontploft zijn. (173)
1079
Zelfs de wolken bezwijken onder
mijn ijver en trekken weg. (200)
1080
Een wolk komt aangevaren. Daar
heeft hij het recht toe. Ik ben opgestegen tot het land van de wolken,
ik ben een indringer in hun domein. De wolk schuift naar de berg toe,
zoals lang geleden, toen er nog luchtschepen waren, zeppelins aanlegden aan
hoge torens. De wolk begint mij te omhullen. Hij is veel minder compact
dan hij leek. Geen wolk, eerder een hoeveelheid losse witte flarden. (202)
1081
De wolk verglijdt alsof ik in een
vliegtuig zat, is soms dichter en soms minder dicht, maar hij moet eindeloos
uitgebreid zijn en er komt nooit een eind aan. (203)
1082
Ik kom beneden de wolk en even
later ook beneden de met stenen bedekte top. (205)