2 mei 2014
dag 4.2
Bij het afrekenen in bar-tabac-hôtel Le Va-et-Vient probeer
ik een praatje met Francine. (Pascal is al naar zijn werk vertrokken, blijkbaar.)
Francine is niet bepaald toeschietelijk. Negen maanden geleden heeft ze de zaak
overgenomen. Ik zeg dat ze moedig is,
om in deze streek nog een café met een paar kamers en een épicerie uit te willen baten. En bovendien heeft ze
uitbreidingsplannen (ik denk aan het affiche dat ik gisteren heb zien hangen).
Ze weet van geen uitbreiding, en al evenmin, vreemd genoeg, van een affiche. Ik
vraag haar hoe de zaken gaan. Ça marche,
antwoordt ze zuinig. Les gens préfèrent
les grandes surfaces. Ze heeft het blijkbaar over haar épicerie.
Op de fiets denk ik na over dit gesprekje. Les grandes surfaces. Het zo omvangrijke
Frankrijk, dat eigenlijk veel te veel surface
heeft, gaat ten onder aan les grandes
surfaces. Alles beschikbaar, gelijk wanneer. Het wakkert de hebzucht en
kooplust aan. De plaatselijke industrie en ambachten, de lokale knowhow en
handel en diensten… – het gaat allemaal teloor doordat opeens alles zeer
toegankelijk is geworden.
Was het vroeger beter? Vast en zeker! De analyses zijn al
talloze keren gemaakt. Kan er iets aan worden gedaan? Dat is een andere vraag. Waarom
zijn die supermarkten er gekomen? Door de druk van nationale en supranationale
ondernemingen. Door Europa allicht ook. En onder het mom van het werkgelegenheidsargument,
denk ik. Maar hoeveel werkplaatsen van kruideniers, hoteliers, caféuitbaters
zijn erdoor teloorgegaan? Ambachtslui? Boeren? Want de hele stiel is natuurlijk
ook geglobaliseerd – het gaat niet enkel om de distributie!
Les grandes surfaces
ofte schaalvergroting: dat is er ook in de landbouw, met de grote percelen en
de monoculturen. Koolzaad? Ja, mooie gele akkers, maar hoe bedreigend zijn ze voor
het ecosysteem? De maïs. De eindeloze graanvelden in de Champagnestreek. De
bedrieglijk charmante zonnebloemvelden.
Ik denk dat vijftig, zestig jaar geleden, voor deze hele
revolutie die zowat alles kapotmaakt, de mensen gelukkiger waren. Dommer
misschien ook, en dom gehouden door de toen nog almachtige kerk, maar gelukkiger.