maandag 30 juni 2014

Jelle Noorman, Geen tijd voor Proust


Ik leerde Jelle Noorman appreciëren door zijn zeer goed gedocumenteerde en uitstekend geschreven essaybundel Mijn Frankrijk, die ik elke francofiel van harte wil aanbevelen. Als Proust-liefhebber wilde ik dan ook graag vernemen wat hij in zijn debuutroman Geen tijd voor Proust over Proust te vertellen heeft.

Al heel snel wordt duidelijk dat Noorman Proust bijzonder goed ként. Hij heeft de Recherche in de vingers, en dat heus niet alleen omdat hij de vertaling leverde voor de Nederlandse verstripping. Het kan niet anders of vele jaren van studiewerk zijn aan Geen tijd voor Proust voorafgegaan – wat de titel al meteen een knipoog voor de goede verstaander meegeeft.

In Geen tijd voor Proust schuwt Noorman het citaat niet. Integendeel: hij reproduceert in zijn roman hele lappen Proust – al moet gezegd dat hij dat in een eigen vertaling doet, waardoor de citaten dan toch iets meer ‘eigen werk’ kunnen worden genoemd. Noorman toont zich een bijzonder verdienstelijk Proust-vertaler. Zijn vertalingen lopen vlotter en lijken ook accurater dan deze van de ‘officiële’ Proust-vertaalster in ons taalgebied, Thérèse Cornips. (Wel jammer dat Noorman niet zegt waar de oorspronkelijke teksten zijn terug te vinden, wat een verificatie van die accuratesse zou vergemakkelijken.)

Voor alle duidelijkheid: Noorman gebruikt, zoals Montaigne het voorschrijft in het essay ‘Over de opvoeding’ (vertaling Hans van Pinxteren, opgenomen in Ouders en kinderen, 32), ‘andermans gezegdes alleen om het eigene beter te zeggen’. Zaak is nu om dat ‘eigene’ te achterhalen.

Proust-vertaler en Frankrijk-kenner Jelle Noorman is van 1964 en is dus wat je noemt een late debutant. Je zou kunnen zeggen dat hij veel tijd ‘verloren’ heeft. En ja, daar gaat zijn roman dus ook over: over hoe je dat verlies kunt goedmaken. Het ‘eigene’ dat Noorman vertelt, onder meer met behulp van Prousts citaten, is dan: de manier waarop hij (of zijn hoofdpersonage) de aarzeling heeft overwonnen die hem al die jaren heeft belet om echt aan het schrijven toe te komen – en laat dat nu net ook de inzet zijn van Prousts meesterwerk Op zoek naar de verloren tijd.

Geen tijd voor Proust is een uitstekend gekozen titel. Meerdere lezingen zijn mogelijk. Op een eerste niveau appelleert de titel natuurlijk aan iedereen die de Recherche al vele jaren heeft klaarstaan voor lectuur en er maar niet toe komt. Op een tweede en algemener niveau zou je kunnen stellen dat de titel suggereert dat de tijd waarin wij leven niet geschikt is voor een diepgravend, traag en op het eerste gezicht weinig sensationeel schrijver als Marcel Proust.

…in zo’n praktische, doelgerichte werkelijkheid, waarin een ideale versie van mezelf geen ijdele hoop of verwachtingen koesterde en zich liet leiden door realistische wensen en ambities, was ook geen tijd voor verwondering, geen tijd voor Proust. (355)

Maar er is een derde niveau. Geen tijd voor Proust betekent dan dat er voor of volgens Proust eigenlijk geen tijd bestaat, of toch niet in de gewone, lineaire, chronologische en meetbare zin zoals wij de tijd voorstellen. Proust rondt zijn zoektocht naar de ‘verloren’ tijd succesvol af (hij ‘hervindt’ de tijd) door een kunstwerk te creëren dat zich aan de tijd onttrekt, dat een soort van eeuwigheidswaarde verkrijgt. En misschien nog meer door alle zin te situeren in het schrijven zelf van dat meesterwerk, meer nog dan in het uiteindelijke resultaat van dat schrijven.

In de drang en in de scheppingsdaad verwezenlijken we onszelf, niet in de gestolde vormen die uit die daad voortkomen. (419)

Maar dat alles kun je onmogelijk begrijpen zonder inzicht in de filosofie van de tijd die Proust in zijn Recherche ontvouwt. Dat inzicht kun je krijgen door heel aandachtig Geen tijd voor Proust te lezen. Deze roman is een handleiding bij Proust, een poging om de inzet en draagwijdte van de Recherche te verduidelijken. Noorman doet dat voortreffelijk: hij biedt een diepgaande en heldere interpretatie van Prousts ideeën, die nochtans allesbehalve gemakkelijk te parafraseren zijn. Noorman heeft er uiteenzettingen voor nodig die de bewustzijns- en waarnemingspsychologie betreffen, maar ook de kwantumfysica. Ja, soms gaat hij echt de quasi-esoterische toer op. Ik ga daar nu niet dieper op in. Wie zich hierin wil verdiepen, moet maar Noorman of, beter nog, Proust zelf lezen.

Met de constatering dat kunst ons kan aansporen in onszelf af te dalen en contact te maken met een onpersoonlijker ik dat zich sterker verbonden weet met de vitale krachten van deze wereld, waarin we doorgaans als een slaaf van verlokkingen en verplichtingen ronddolen, gevangen tussen verleden en toekomst, had ik naar mijn idee een adequate opmaat geschreven voor een verdere verhandeling over Prousts verloren en hervonden tijd. Voor nadere uitwerking daarvan had ik al mijn vertrouwen gevestigd op zijn roman en essays. (281)

We kunnen ervan uitgaan dat dit citaat autobiografisch is (en dat dus het hoofdpersonage, zoals bij Proust een ‘verteller’, en Noorman tot op zekere hoogte samenvallen). De talrijke – altijd cursief gezette en dus duidelijk van de ‘eigen’ tekst te onderscheiden – Proust-citaten illustreren niet alleen Noormans betoog, ze vormen er ook een integrerend bestanddeel van. Soms zelfs laat Noorman ze grammaticaal versmelten met zijn eigen zinnen. Maar Proust is niet alleen in de citaten aanwezig. De roman van Noorman vertoont opmerkelijke overeenkomsten met de romancyclus van Proust. Hij begint met een slaapkamerscène, hij is circulair, de onwillekeurige herinnering speelt er een belangrijke rol in en tal van personages en situaties, bijvoorbeeld het bezoek aan elitaire culturele kringen, zijn duidelijk op personages (Charlus, Verdurin & tutti quanti) en situaties uit de Recherche geënt. En alsof dat allemaal nog niet duidelijk genoeg is, komen er uitdrukkelijk wendingen in voor als ‘Net als Marcel worstelde ik met…’ of ‘Net als Marcel was ik…’, enzovoort. Structurele overeenkomsten, parallellismen, vormverwantschappen en uitdrukkelijke verwijzingen zijn legio. En Noorman doet daar niet flauw over: dit is een proustiaanse roman in vele opzichten. Omdat hij over Proust gaat maar ook omdat hij vormelijk en stilistisch de grote Franse auteur zeer nadrukkelijk present stelt.

Het meest nadrukkelijk is Proust aanwezig in de thematiek. Niet alleen is Noormans roman een onderzoek van de tijd (dé Tijd), Noorman heeft het, net als Proust, ook over het schrijverschap. Waarom schrijven en, vooral, waarom daar zo lang mee gewacht? Wat is de betekenis van literatuur? Waarom is schrijven, en kunst in het algemeen, niets minder dan een zaak van leven of dood?

Dat alles is zeer ambitieus, uitstekend gedaan, prima verwoord en boeiend. Ja, Geen tijd voor Proust is een boeiende roman. Maar het is ook een moeilijke en – helaas, maar kon het anders? – niet helemaal bevredigende roman. Noormans ambitie is torenhoog. Niet dat hij Proust wil evenaren, zo realistisch is hij wel, maar de inzet is gevaarlijk groot: de theorie (Prousts tijdsopvatting) expliciteren en meteen ook illustreren met de vorm van de explicitatie. Geen tijd voor Proust wordt daardoor een topzware filosofische roman met ellenlange uiteenzettingen, die allemaal best interessant maar soms louter essayistisch en te didactisch zijn. Daardoor wegen ze zwaar door op de literaire kwaliteit van het tekstgeheel. Een wat schimmig liefdesverhaal dat bij mij eigenlijk nooit echt veel empathie opwekte, ook al omdat het tijdsverloop ervan behoorlijk ingewikkeld is, moet voor de nodige zuurstof zorgen.

Niet dat Noormans Proust-interpretatie geen hout snijdt want dat doet zij absoluut wel, maar ik vraag me af hoe iemand die niet zoals ikzelf een bijzondere belangstelling voor Proust heeft en gewoon ‘zo maar eens’ een roman wil lezen hier tegenaan kijkt.