Ik leerde Jelle Noorman
appreciëren door zijn zeer goed gedocumenteerde en uitstekend geschreven
essaybundel Mijn Frankrijk, die ik
elke francofiel van harte wil aanbevelen. Als Proust-liefhebber wilde ik dan ook
graag vernemen wat hij in zijn debuutroman Geen
tijd voor Proust over Proust te vertellen heeft.
Al heel snel wordt duidelijk dat
Noorman Proust bijzonder goed ként. Hij heeft de Recherche in de vingers, en dat heus niet alleen omdat hij de
vertaling leverde voor de Nederlandse verstripping. Het kan niet anders of vele
jaren van studiewerk zijn aan Geen tijd voor
Proust voorafgegaan – wat de titel al meteen een knipoog voor de goede
verstaander meegeeft.
In Geen tijd voor Proust schuwt Noorman het citaat niet. Integendeel:
hij reproduceert in zijn roman hele lappen Proust – al moet gezegd dat hij dat
in een eigen vertaling doet, waardoor de citaten dan toch iets meer ‘eigen werk’
kunnen worden genoemd. Noorman toont zich een bijzonder verdienstelijk
Proust-vertaler. Zijn vertalingen lopen vlotter en lijken ook accurater dan
deze van de ‘officiële’ Proust-vertaalster in ons taalgebied, Thérèse Cornips. (Wel
jammer dat Noorman niet zegt waar de oorspronkelijke teksten zijn terug te
vinden, wat een verificatie van die accuratesse zou vergemakkelijken.)
Voor alle duidelijkheid: Noorman gebruikt,
zoals Montaigne het voorschrijft in het essay ‘Over de opvoeding’ (vertaling
Hans van Pinxteren, opgenomen in Ouders
en kinderen, 32), ‘andermans gezegdes alleen om het eigene beter te
zeggen’. Zaak is nu om dat ‘eigene’ te achterhalen.
Proust-vertaler en
Frankrijk-kenner Jelle Noorman is van 1964 en is dus wat je noemt een late
debutant. Je zou kunnen zeggen dat hij veel tijd ‘verloren’ heeft. En ja, daar
gaat zijn roman dus ook over: over hoe je dat verlies kunt goedmaken. Het
‘eigene’ dat Noorman vertelt, onder meer met behulp van Prousts citaten, is
dan: de manier waarop hij (of zijn hoofdpersonage) de aarzeling heeft
overwonnen die hem al die jaren heeft belet om echt aan het schrijven toe te
komen – en laat dat nu net ook de inzet zijn van Prousts meesterwerk Op zoek naar de verloren tijd.
Geen tijd voor Proust is een uitstekend gekozen titel. Meerdere
lezingen zijn mogelijk. Op een eerste niveau appelleert de titel natuurlijk aan
iedereen die de Recherche al vele
jaren heeft klaarstaan voor lectuur en er maar niet toe komt. Op een tweede en
algemener niveau zou je kunnen stellen dat de titel suggereert dat de tijd
waarin wij leven niet geschikt is voor een diepgravend, traag en op het eerste
gezicht weinig sensationeel schrijver als Marcel Proust.
…in zo’n
praktische, doelgerichte werkelijkheid, waarin een ideale versie van mezelf
geen ijdele hoop of verwachtingen koesterde en zich liet leiden door
realistische wensen en ambities, was ook geen tijd voor verwondering, geen tijd
voor Proust. (355)
Maar er is een derde niveau. Geen tijd voor Proust betekent dan dat
er voor of volgens Proust eigenlijk geen tijd bestaat, of toch niet in de
gewone, lineaire, chronologische en meetbare zin zoals wij de tijd voorstellen.
Proust rondt zijn zoektocht naar de ‘verloren’ tijd succesvol af (hij ‘hervindt’
de tijd) door een kunstwerk te creëren dat zich aan de tijd onttrekt, dat een
soort van eeuwigheidswaarde verkrijgt. En misschien nog meer door alle zin te
situeren in het schrijven zelf van dat meesterwerk, meer nog dan in het
uiteindelijke resultaat van dat schrijven.
In de drang en
in de scheppingsdaad verwezenlijken we onszelf, niet in de gestolde vormen die
uit die daad voortkomen. (419)
Maar dat alles kun je onmogelijk
begrijpen zonder inzicht in de filosofie van de tijd die Proust in zijn Recherche ontvouwt. Dat inzicht kun je
krijgen door heel aandachtig Geen tijd
voor Proust te lezen. Deze roman is een handleiding bij Proust, een poging
om de inzet en draagwijdte van de Recherche
te verduidelijken. Noorman doet dat voortreffelijk: hij biedt een
diepgaande en heldere interpretatie van Prousts ideeën, die nochtans allesbehalve
gemakkelijk te parafraseren zijn. Noorman heeft er uiteenzettingen voor nodig die
de bewustzijns- en waarnemingspsychologie betreffen, maar ook de kwantumfysica.
Ja, soms gaat hij echt de quasi-esoterische toer op. Ik ga daar nu niet dieper
op in. Wie zich hierin wil verdiepen, moet maar Noorman of, beter nog, Proust
zelf lezen.
Met de
constatering dat kunst ons kan aansporen in onszelf af te dalen en contact te
maken met een onpersoonlijker ik dat zich sterker verbonden weet met de vitale
krachten van deze wereld, waarin we doorgaans als een slaaf van verlokkingen en
verplichtingen ronddolen, gevangen tussen verleden en toekomst, had ik naar
mijn idee een adequate opmaat geschreven voor een verdere verhandeling over
Prousts verloren en hervonden tijd. Voor nadere uitwerking daarvan had ik al
mijn vertrouwen gevestigd op zijn roman en essays. (281)
We kunnen ervan uitgaan dat dit
citaat autobiografisch is (en dat dus het hoofdpersonage, zoals bij Proust een ‘verteller’,
en Noorman tot op zekere hoogte samenvallen). De talrijke – altijd cursief
gezette en dus duidelijk van de ‘eigen’ tekst te onderscheiden – Proust-citaten
illustreren niet alleen Noormans betoog, ze vormen er ook een integrerend
bestanddeel van. Soms zelfs laat Noorman ze grammaticaal versmelten met zijn eigen
zinnen. Maar Proust is niet alleen in de citaten aanwezig. De roman van Noorman
vertoont opmerkelijke overeenkomsten met de romancyclus van Proust. Hij begint
met een slaapkamerscène, hij is circulair, de onwillekeurige herinnering speelt
er een belangrijke rol in en tal van personages en situaties, bijvoorbeeld het bezoek aan elitaire culturele kringen,
zijn duidelijk op personages (Charlus, Verdurin & tutti
quanti) en situaties uit de Recherche geënt. En alsof dat allemaal nog niet duidelijk genoeg
is, komen er uitdrukkelijk wendingen in voor als ‘Net als Marcel worstelde ik
met…’ of ‘Net als Marcel was ik…’, enzovoort. Structurele overeenkomsten,
parallellismen, vormverwantschappen en uitdrukkelijke verwijzingen zijn legio.
En Noorman doet daar niet flauw over: dit is een proustiaanse roman in vele
opzichten. Omdat hij over Proust gaat maar ook omdat hij vormelijk en stilistisch
de grote Franse auteur zeer nadrukkelijk present stelt.
Het meest nadrukkelijk is Proust
aanwezig in de thematiek. Niet alleen is Noormans roman een onderzoek van de
tijd (dé Tijd), Noorman heeft het, net als Proust, ook over het schrijverschap.
Waarom schrijven en, vooral, waarom daar zo lang mee gewacht? Wat is de
betekenis van literatuur? Waarom is schrijven, en kunst in het algemeen, niets
minder dan een zaak van leven of dood?
Dat alles is zeer ambitieus,
uitstekend gedaan, prima verwoord en boeiend. Ja, Geen tijd voor Proust is een boeiende roman. Maar het is ook een moeilijke
en – helaas, maar kon het anders? – niet helemaal bevredigende roman. Noormans
ambitie is torenhoog. Niet dat hij Proust wil evenaren, zo realistisch is hij
wel, maar de inzet is gevaarlijk groot: de theorie (Prousts tijdsopvatting)
expliciteren en meteen ook illustreren met de vorm van de explicitatie. Geen
tijd voor Proust wordt daardoor een topzware filosofische roman met
ellenlange uiteenzettingen, die allemaal best interessant maar soms louter
essayistisch en te didactisch zijn. Daardoor wegen ze zwaar door op de literaire kwaliteit van het tekstgeheel.
Een wat schimmig liefdesverhaal dat bij mij eigenlijk nooit echt veel empathie opwekte,
ook al omdat het tijdsverloop ervan behoorlijk ingewikkeld is, moet voor de
nodige zuurstof zorgen.
Niet dat Noormans
Proust-interpretatie geen hout snijdt want dat doet zij absoluut wel, maar ik
vraag me af hoe iemand die niet zoals
ikzelf een bijzondere belangstelling voor Proust heeft en gewoon ‘zo maar eens’
een roman wil lezen hier tegenaan kijkt.