maandag 9 juni 2014

tour 56



1 mei 2014

dag 3.4

Hoe beschrijf je landschappen? Golvend, glooiend, geaccidenteerd. Lieflijk, zacht, geleidelijk veranderend en overgaand in een ander. Een dreigende wolkenlucht met daarin kraaien, eksters, hier en daar een roofvogel die feilloos de wetten van de thermiek beheerst. Om de drie of vijf of zeven kilometer een halfverlaten dorp. Bakstenen gevels, gepleisterde gevels, natuurstenen gevels. Kerken als een lanceerklare raket, als een in elkaar gedoken waakhond, als een wachter, als een gestrand schip. De daken van de huizen in leisteen, gebakken pannen, fier gekleurde schalies. De kleuren uitbundig of grijs en grauw. Karrewielen, kabouters, trampolines in de voortuin. Voordeuren met een afdakje in bewerkt glas. De kerstversiering die is blijven hangen. Een weg die zich door een vochtig bos slingert. En in dat bos: de vogels die piepen, zingen, fluiten, jubelen, roepen, lachen. Op de weiden: koeien staren je stom aan alsof ze voor de eerste keer een fietser zien passeren. Bruine koeien, wit-zwart gevlekte, beige. En dat het je opvalt dat er nergens nog honden rondlopen, geen eendjes meer rijden, en ook geen R4’s. De watertorens op de toppen van de heuvels: net als de kerktorens bakens in het land, ze staan ook op de Michelinkaarten aangegeven. Het frisse lentegroen van de bermen vol bloeiende bloemen, een nog kale boom met maretak, het geel van de koolzaadvelden. Een weg die langs een bosrand loopt: mijn favoriete landschapscompositie. En, niet onbelangrijk voor de fietser: het reliëf. Ginds lijkt de weg alweer ferm te stijgen. En als je op die lastige klim even achteromkijkt, zie je al vlug van hoe diep je komt.