zaterdag 7 juni 2014

tour 54


1 mei 2014

dag 3.2

Omdat de jus uit mijn benen is, besluit ik eens te kijken in Jussey of er daar mogelijkheid tot overnachten is. Er is een station en ook wat industrie, dus je weet maar nooit. En inderdaad, achter het station prijkt een ouderwets Hôtel de la Gare. Er staan planten voor de ramen, dat ziet er dus goed uit. Een jong koppel staat voor de deur te wachten op de uitbater. Zij komen helemaal uit de Lozère aangereden. De vrouw is van hier afkomstig: familiebezoek. De jongeman toont belangstelling voor mijn onderneming. Ik zou wel graag een babbel slaan met deze sympathieke mensen en zie al een leuke avond in het verschiet. Helaas: voor hen is er plaats, voor mij, vreemd genoeg niet. Ik moet verder en neem node afscheid van het stel. In het stadje zie ik dat er een kermis aan de gang is, zou daardoor het hotel al om vijf uur volgeboekt zijn?

Langs de weg naar Gevigney kondigt een bord kamers aan: ‘demander au bar-tabac’. Ik hecht er weinig geloof aan. Best mogelijk dat die zaak ook al opgedoekt is, en dat ze het bord hebben vergeten weg te nemen. Als dat het geval is, kan dat gerust al drie, vier of zeven jaar het geval zijn. Het bord staat overigens scheef en er zitten ook al roestplekken op… Bovendien is het 1 mei. Ik zie het al gebeuren dat ik tot in Vesoul moet rijden, dat is de meest nabije stad, 30 kilometer verderop. De Jacques Brel-connotatie vermag dit schrikbeeld niet te compenseren.

Ik zie al van ver dat er ook in Gevigney iets aan de gang is. Een abnormaal grote hoeveelheid tractoren staat er buiten geparkeerd. Glimmend van de nieuwigheid en niet zoals die twee oude scharminkels die ik die boer in Ormay zag binnenzetten toen ik daar even geleden onder een afdakje voor de regen schuilde. Mensen lopen er keurend tussendoor. En in het centrum van het dorp zelf is er een brocantemarkt geweest. Een draaimolen, eettent en snoepkraam duiden op: feest!



Tot mijn verbazing heeft de bar-tabac, Le Va-et-Vient genaamd, nog een kamer vrij. 40 euro, een goed werkende douche, de onvermijdelijke televisie, en morgenochtend een ontbijt vanaf zeven uur. Parfait! Ik ben Francine en Pascal, de uitbaters die in het café een stel luidruchtige boerenkinkels nog een pression voorzetten, voor eeuwig-en-drie dagen dankbaar.

Wanneer ik van mijn wandeling naar de al uitstervende kermis terugkeer – ik eet er de allerlaatste sandwich au jambon, aangelengd met een orangina – zie ik dat Francine van de Va-et-Vient ook nog een epicerie uitbaat – en aan de gevel daarvan hangt dan weer een bord waarop uitbreidingswerken worden aangekondigd: een oude stal zal worden verbouwd tot twee kamers avec lucarne.

Zo zie je maar dat in deze streek, waar het verval en de verlatenheid meedogenloos rond zich heen slaan, hier en daar nog een ondernemend individu opstaat, wellicht tegen beter weten in. Hoe dan ook is er bij de oude, potverterende en uitstervende laatste bewoners nog een precaire kritische massa van behoefte waaraan moet worden voldaan – maar hoelang nog, hoelang nog? En zullen de investeringen ooit rendabel zijn?
 
Terwijl ik deze notities zit bij te werken, hoor ik beneden in het café de stemmen steeds opgewondener en luider weerklinken. Maar om half negen wordt het definitief stil. Buiten heeft het geregend, de kermis zal ook wel afgelopen zijn maar dat kan ik van hieruit niet zien en ik ben niet meer van plan om het te gaan verifiëren.