dinsdag 3 juni 2014

tour 51



30 april 2014

dag 2.4

‘Terrains à vendre à Goin’. Het is maar een van de talloze aankondigingen, signalementen, smeekbeden om toch wat schot te krijgen in het oeverloze vastgoedaanbod. Ik krijg het bord te zien langs de hoofdweg, die het gat Goin, een tiental kilometer ten zuiden van Metz, links laat liggen. Halve dorpen staan hier te koop. (Ik ben zeker niet de eerste die dit vaststelt – maar het is niet mijn bedoeling om origineel te zijn.) Het aantal bordjes ‘A VENDRE’ swingt de pan uit. Soms wordt dit zelfs afgekort tot ‘AV’ – het is maar al te duidelijk wat daarmee wordt bedoeld. De bordjes blijven even lang hangen als de kerstversiering: het hele jaar door en langer. Tot de letters verbleken of tot mos of onkruid de boodschap onleesbaar maakt. Onlangs hoorde ik dat het stadsbestuur van Oostende de vastgoedmakelaars wil verplichten om meteen na een transactie hun plakkaten weg te halen: een teveel van dergelijke aankondigingen draagt bij tot een negatief imago voor de stad. (Nu laten de makelaars van Oostende de plakkaten langer dan nodig hangen want als ze er het woord ‘VERKOCHT’ op kunnen aanbrengen, is dat een goede publiciteit voor hun kantoor.) Hier hebben de talrijke borden ontegensprekelijk ook een negatieve uitstraling. Zonder de borden zou er alleen maar leegstand zijn, gesloten luiken, verlatenheid en huizen vol herinneringen die door niemand nog worden gememoreerd. Dat zou even erg zijn maar minder in het oog springen. Maar tegelijk hebben de fluokleuren en kapitalen van de aankondigingen ook iets aandoenlijks. Wie gaat in godsnaam al die kopers vinden? Wie is er godbetert geïnteresseerd om hier, in de Lorraine, een aftands huis te kopen? En dan begin ik te beseffen dat de leegstand nog veel ruimer moet zijn dan het aantal borden doet vermoeden: vele leegstaande panden worden niet eens meer te koop aangeboden. De fut is er uit, er is geen verwachting of perspectief meer. Deze verlaten huizen wachten enkel nog op het verval, de teloorgang, de ruïne. En wie is daarvan de eigenaar?

Gronden en panden. Met panden kan ik het nog begrijpen dat er een eigenaar moet zijn. Er moet per slot van rekening voor worden gezorgd. De bepleistering moet bijgewerkt, de ramen geschilderd, de klimop die de muren bezet bijgeknipt of maar meteen met wortel en tak uitgeroeid – dat is nog het beste. Maar gronden? Toch worden gronden bezeten. Een mens bakent, tot en met onder het poolijs of op de maan, een terrein af, plant een stok met een vod aan, een vlag dus, in het midden en zegt dat dit stuk grond voortaan het zijne is. En als hij doodgaat, erven zijn nazaten het. Je kunt spreken van transgenerationele continuïteit. Maar is dat niet vreemd? Is de wereld niet van iedereen? (Dit doet me natuurlijk denken aan Thé Lau, de zanger van The Scene – vlak voor ik vertrok vernam ik dat hij nog maar een paar maanden te leven heeft.) Is het geen usurpatie, hoe dan ook, zich een stuk van de wereld toe te eigenen? Jean-Jacques Rousseau had daar ook bedenkingen bij, meen ik mij te herinneren. De eigendom waarover hij het had, was in de eerste plaats grondeigendom. Wellicht omdat alle andere vormen van eigendom minder fundamenteel zijn en niet meteen dergelijke fundamentele vragen oproepen.