30 april 2014
dag 2.4
‘Terrains à
vendre à Goin’. Het is maar een van de talloze aankondigingen,
signalementen, smeekbeden om toch wat schot te krijgen in het oeverloze
vastgoedaanbod. Ik krijg het bord te zien langs de hoofdweg, die het gat Goin,
een tiental kilometer ten zuiden van Metz, links laat liggen. Halve dorpen
staan hier te koop. (Ik ben zeker niet de eerste die dit vaststelt – maar het
is niet mijn bedoeling om origineel te zijn.) Het aantal bordjes ‘A VENDRE’
swingt de pan uit. Soms wordt dit zelfs afgekort tot ‘AV’ – het is maar al te
duidelijk wat daarmee wordt bedoeld. De bordjes blijven even lang hangen als de
kerstversiering: het hele jaar door en langer. Tot de letters verbleken of tot
mos of onkruid de boodschap onleesbaar maakt. Onlangs hoorde ik dat het
stadsbestuur van Oostende de vastgoedmakelaars wil verplichten om meteen na een
transactie hun plakkaten weg te halen: een teveel van dergelijke aankondigingen
draagt bij tot een negatief imago voor de stad. (Nu laten de makelaars van
Oostende de plakkaten langer dan nodig hangen want als ze er het woord ‘VERKOCHT’
op kunnen aanbrengen, is dat een goede publiciteit voor hun kantoor.) Hier
hebben de talrijke borden ontegensprekelijk ook een negatieve uitstraling.
Zonder de borden zou er alleen maar leegstand zijn, gesloten luiken, verlatenheid
en huizen vol herinneringen die door niemand nog worden gememoreerd. Dat zou
even erg zijn maar minder in het oog springen. Maar tegelijk hebben de fluokleuren
en kapitalen van de aankondigingen ook iets aandoenlijks. Wie gaat in godsnaam
al die kopers vinden? Wie is er godbetert geïnteresseerd om hier, in de
Lorraine, een aftands huis te kopen? En dan begin ik te beseffen dat de
leegstand nog veel ruimer moet zijn dan het aantal borden doet vermoeden: vele
leegstaande panden worden niet eens meer te koop aangeboden. De fut is er uit,
er is geen verwachting of perspectief meer. Deze verlaten huizen wachten enkel nog
op het verval, de teloorgang, de ruïne. En wie is daarvan de eigenaar?
Gronden en panden. Met panden kan ik het nog begrijpen dat
er een eigenaar moet zijn. Er moet per slot van rekening voor worden gezorgd.
De bepleistering moet bijgewerkt, de ramen geschilderd, de klimop die de muren
bezet bijgeknipt of maar meteen met wortel en tak uitgeroeid – dat is nog het
beste. Maar gronden? Toch worden gronden bezeten. Een mens bakent, tot en met
onder het poolijs of op de maan, een terrein af, plant een stok met een vod
aan, een vlag dus, in het midden en zegt dat dit stuk grond voortaan het zijne
is. En als hij doodgaat, erven zijn nazaten het. Je kunt spreken van transgenerationele
continuïteit. Maar is dat niet vreemd? Is de wereld niet van iedereen? (Dit
doet me natuurlijk denken aan Thé Lau, de zanger van The Scene – vlak voor ik
vertrok vernam ik dat hij nog maar een paar maanden te leven heeft.) Is het
geen usurpatie, hoe dan ook, zich een stuk van de wereld toe te eigenen?
Jean-Jacques Rousseau had daar ook bedenkingen bij, meen ik mij te herinneren.
De eigendom waarover hij het had, was in de eerste plaats grondeigendom.
Wellicht omdat alle andere vormen van eigendom minder fundamenteel zijn en niet
meteen dergelijke fundamentele vragen oproepen.