11.
Van internet
gesproken. De schermen van onze computers en smartphones vormen de grenzen
waarachter wij ons voor de wereld verbergen. Het is een van de grote, en
tragische, paradoxen van onze tijd dat we ons enerzijds verschansen achter onze
schermen en enkel nog op de toetsen van ons klavier contact hebben met de
anderen, waarbij we ons op de sociale media een rol aanmeten en onszelf
geïdealiseerd voorstellen – terwijl er anderzijds nooit tevoren zo’n
transparantie was: in principe kan iedereen, ook wie niet de beste bedoelingen heeft,
tot in de meest delicate niches van onze privacy neuzen, zelfs zonder dat wij
daar enig besef van hebben.
Het nieuwste
boek van Alessandro Baricco, The Game
zoals het ook in de Nederlandse vertaling heet, gaat over de parallelle
werelden die we tegelijk bewonen: de zogenaamde echte realiteit en de virtuele
nevenwereld. Jonge mensen zijn met die parallellie opgegroeid en vinden het
perfect normaal om dubbellevens te leiden, om voortdurend heen en weer de grens
tussen echt en virtueel te overschrijden. Baricco definieert de oude wereld als
‘een indrukwekkende reeks rampen’ die worden veroorzaakt door ‘de obsessie met
grenzen, de verafgoding van alle mogelijke scheidslijnen, de drang om de wereld
in te delen in beschermde zones die niet met elkaar in contact stonden’ (98).
Daar staat de virtuele ‘nevenwereld’ tegenover van ‘het web’, ‘een
wrijvingsloos systeem (…) dat ons in staat stelde al onze handelingen of
woorden te laten verbreiden over de open zee van een ogenschijnlijk grenzeloze
samenleving’ (143). Dit is een van de manieren waarop de globalisering, het
wegvallen van de grenzen dus, zich verwerkelijkt. Het op zichzelf terugplooien,
bijvoorbeeld in nationalisme, is niets anders dan wat Baricco de ‘nostalgie
naar de elites’ (102) noemt.
Ook Reynebeau
heeft het – in Het klauwen van de leeuw –
over dat zich terugplooien. Mensen vallen uit de boot. Niet alleen
vluchtelingen op de Middellandse Zee maar ook hier bij ons. Het verdwijnen van
de zuilbindingen, en ‘de toenemende oppervlakkigheid van de sociale contacten’
(267) heeft geleid tot ‘de afbraak van de traditionele maatschappelijke
bindingen waarmee het individu zich tevoren nog kon identificeren’. En
natuurlijk is er de economische ratrace
waarbij niet voor iedereen nog een elementaire bestaanszekerheid mogelijk is.
Reynebeau citeert Koen Raes: ‘Het individu ervaart het bestaan als onplanbaar
en krijgt de indruk dat het de controle over zijn eigen leven is verloren.’
‘Zoiets stemt,’ aldus opnieuw Reynebeau, ‘een mens wanhopig en moedeloos. Zij
die erdoor getroffen worden ervaren de wereld als “onttoverd”, beroofd van alle
glorie en sacraliteit. Dat is niet het gevolg van nihilisme, maar van het
“postmoderne” besef dat alle betekenissen versplinterd zijn. Ze verdwalen in
een wereld die zij alleen als chaotisch ervaren, zonder houvast, en die daarom
niet anders dan bedreigend kan zijn.’ Dat brengt hen in de verleiding zich
‘vast te klampen aan de laatste “reële of ingebeelde resten van een
identiteit”.’ (267)
Er ontstaat
een gevoel van onveiligheid. Allochtonen worden als zondebok aangewezen. Dat
gebeurt, aldus Reynebeau in 1995, ‘niet uit intrinsieke boosaardigheid’. Neen:
‘Het is een manier om het latente gevoel van dreiging concreet en zichtbaar te
maken’. Dat de nationalisten, de aanbidders van grenzen dus, dit ook doen,
‘geeft uiting aan hun verlangen weer te worden opgenomen in een ruimere, “natuurlijke”
groep’ (266) die hun een nieuwe ‘ruime maatschappelijke binding’ voorspiegelt,
een ‘geborgenheid in de natie’. (268)
Op die
manier bekeken kan de slogan van de N-VA – ‘De kracht van verandering’ – als
niets anders dan leugenachtig en misleidend worden bestempeld. Het kiespubliek
van de N-VA wil helemaal geen verandering! De slogan refereert aan een
(neo)liberaal vooruitgangsoptimisme dat leidt tot wat Ton Lemaire, over wie ik
het nog even zal hebben, ‘een min of meer dwangmatige bedrijvigheid’ noemt.
Maar passen het wantrouwen ten aanzien van de toekomst en de conservatieve hang
naar het verleden van het Vlaams-nationalistische electoraat daar niet op als
een tang op een varken? Verandering, oké – tout
se transforme, wist Lavoisier – maar om wat te doen? Wat houden we over als
alles veranderd is? Dat is niet duidelijk. Hier wordt de verandering an sich aanbeden. Hetzelfde soort
magisch denken vinden we ook terug in het eerste artikel van de N-VA-statuten:
‘In haar streven naar een beter bestuur en meer democratie kiest de
Nieuw-Vlaamse Alliantie logischerwijs voor de onafhankelijke republiek
Vlaanderen’. Maar ook hier geldt: een onafhankelijk Vlaanderen, om wat te doen,
zeker in een geglobaliseerde wereld? Waarom een nieuwe grens trekken in een
wereld waar sowieso volop alle grenzen aan het verdwijnen zijn?
Ik geef in
deze context een citaat van Karl Popper ter overweging: ‘Ik denk dat iedere
vorm van nationalisme van een misdadige arrogantie is en een mengeling van
lafheid en domheid. Lafheid, omdat de nationalist de ondersteuning van de meute
nodig heeft: hij heeft de moed niet om alleen te staan. Domheid, omdat de
nationalist denkt dat hij en zijn gelijken beter zijn dan anderen.’
lees hier
vanaf aflevering 1 van dit stuk over grenzen