Hoewel hij niet breed in de schouders was, zat zijn
groen-lakense jasje met zwarte knopen hem kennelijk te krap, en door het split
van de manchetten puilden zijn polsen, die rood waren en doorgaans onbedekt
bleven. Zijn benen, in blauwe kousen, staken uit een gelige, door bretels
opgesjorde broek.
Gustave Flaubert, Madame
Bovary, 7