zondag 9 november 2014

zomer veertien 75



4 september – donderdag / Visart

Bij de tandarts krijg ik de achterkant van mijn rij onderste snijtanden te zien. Een cameraatje op een steel, die P. in mijn mond die achterbuurt laat filmen. ’t Is geen fraai spektakel, zeker niet omdat het resultaat op het computerscherm naast de stoel waarin ik achterover lig zwaar wordt uitvergroot. Een toonbeeld van vergankelijkheid, de sedementatie van jaren lang roken (vroeger) en koffieverbruik (nog steeds). En van slechte tandhygiëne uiteraard – maar ik vraag mij af wat al dat borstelen en flossen tegen de aftakeling vermag, uiteindelijk.

Dezer dagen circuleert op Facebook het bericht dat veertig jaar nadat het uitkwam het Rapport van de Club van Rome op schema zit, dat, met andere woorden, de werkelijke ontwikkelingen nagenoeg perfect sporen met de voorspellingen van dat rapport. Als dat sporen zich voortzet, en het kan alleen bij een drastisch omgooien van het roer (maar waar is de kapitein?, wat is het schip?, op welk water varen wij?) een andere richting worden uitgestuurd, dan gaan we zo vanaf plusminus 2015, 2020 met z’n allen finaal naar de verdoemenis. Niet dat de planeet ophoudt met draaien of zo, maar we keren terug naar de bestaanscondities (bevolkingsaantal, algemene gemiddelde welvaart, energiebevoorrading, voedselproductie…) van het begin van de negentiende eeuw – en dat is wel een heel drastische terugval als je onder ogen neemt hoeveel we er de afgelopen tweehonderd jaar op zijn vooruitgegaan. Maar geen nood, dat peil wordt pas tegen 2050 bereikt, dus dan ben ik negentig (als ik dat haal) en ’t zal aux suivants zijn.

En dan zie ik deze namiddag, tijdens een fietsritje, een oudere man met op zijn rug een spuitbus het zogenaamde onkruid in een greppel te lijf gaan. Ik kan het niet laten en spreek verstaanbaar voor deze man (tenzij hij doof is) mijn wrevel uit: ‘Het zijn toch alleen maar oude mensen die je nog steeds onkruid ziet platspuiten.’ En ik vraag mij af wat die man zou zeggen indien ik halt zou houden en hem op zijn onverantwoord gedrag zou aanspreken. Zou hij zeggen dat het hem niet kan schelen, dat het zal zijn voor diegenen die na hem komen? Of zou hij mij aanraden mij met mijn eigen zaken bezig te houden? In dat laatste geval zou ik hem proberen diets te maken dat het wel degelijk mijn zaken zijn, en die van mijn kinderen, dat hij daar staat te spuiten alsof intussen niet de jaren zeventig, tachtig, negentig, nul en de helft van tien zijn voorbijgegaan sinds het eerste besef dat, jawel, met de Club van Rome werd ingeluid – tijd genoeg, zou ik denken, om tot een soort van begrip te komen. Je zou warempel beginnen te denken dat die spuiters hun hersenen zijn aangetast door wat ze al decennia lang in hun greppels sproeien, frenetiek zwengelend aan dat hendeltje.

(…) we kijken samen naar een film: Frank Capra, It happened one night uit 1934, een naïef en uiteraard totaal verouderd sprookje. Als het nog iets is, dan vanwege het vintage-aspect (slappe hoeden, auto’s met spatborden, de alom aanwezige sigarettenrook), en de aardige dialogen van acteurs die acteren volgens de toenmalige geijkte Hollywoodcodes.