vrijdag 28 november 2014

mijn woordenboek 397



ATTEST

Wie van u heeft ooit een attest of ‘getuigschrift van goed gedrag en zeden’ moeten kunnen voorleggen? Het klinkt een beetje ‘inbreuk op de privacy’-achtig, maar het heeft wel degelijk onder die naam bestaan. Nu heet het, grammaticaal correcter, ‘attest van goed zedelijk gedrag’ of, nuchterder maar tegelijk ook incriminerend, ‘uittreksel uit het strafregister’.

Vreemd eigenlijk, maar wel veelzeggend, dat talig herijken van juridische begrippen. Taal en moraliteit sporen niet altijd comfortabel. De taal heeft moeite om de snel veranderende moraliteit te volgen. Denk maar aan de staande uitdrukking ‘misdaad tegen de mensheid’. Opeens staat iemand op en zegt: dat kan toch niet, je kunt toch geen misdaad plegen tegen de ‘mensheid’. Voortaan moet iedereen zeggen: ‘misdaad tegen de menselijkheid’. Het gevolg is dat beide termen door elkaar worden gebruikt en dat niemand nog weet wat nu juist is. Overigens denk ik dat het wél kan, hoor, misdaden tegen de mensheid. Ik hoorde Naomi Klein gisteren op tv de uitdrukking ‘klimaatcriminaliteit’ bezigen. En in die zin kan het dus wel: als wij nu niet tijdig bijdraaien, dan begaan wij met z’n allen een misdaad tegen de mensheid. De huidige én de toekomstige.

Trouwens, menselijkheid, is dat per se iets positiefs, waartegen je dan misdaden zou kunnen begaan? Soms heb je toch vormen van menselijkheid die je het liefst de kop zou indrukken en genadeloos uitroeien?

Maar goed, daarover wou ik het niet hebben.

Niet dat mijn levenswandel zo onbesproken of onbespreekbaar is, maar ik heb het slechts één keer moeten ophalen, zo’n attest waarmee ik moest bewijzen dat mijn gedrag conform de op dat ogenblik van kracht zijnde zedelijkheid was. Ik herinner het mij niet goed meer, het is dan ook al lang geleden, maar ik denk dat ik er een nodig had voor een sollicitatie. Voor een krant, als ik me niet vergis. In die tijd vroegen kranten daar nog om. Denkelijk is daar sedert de ontzuiling definitief een eind aan gekomen. Of neen, nu is er het internet: die kranten vissen eerst zelf wel uit met wie ze in zee gaan.

En dan bezin ik mij over de natuur van het woord attest, de gebruiksaanwijzing. Waarvoor kun je een attest krijgen, hoe moet iets zijn om attesteerbaar te zijn?

Gezondheid of ziekte wordt geattesteerd; op school kun je een diploma verwerven, net als een zwembrevet is dat eigenlijk ook een attest; vreemdelingen brengen maanden door met wachten op attesten die in zekere zin moeten bewijzen dat ze bestaan, enzovoort. ’t Gaat er altijd om dat een attest iets moet staven wat niet in alle situaties meteen verifieerbaar is. Ik moet geen attest hebben voor het feit dat ik grijze ogen heb, maar wel met betrekking tot mijn bloedgroep of mijn wil om na mijn dood organen te doneren. Hoe kan ik in godsnaam zonder attest bewijzen dat ik een blanco strafblad heb? Hoe maakt een Senegalese vluchteling duidelijk dat hij een Senegalese vluchteling is? Hoe bewijs ik dat ik zwemmen kan zonder zwembad in de buurt? Hoe bewijs ik dat ik kan autorijden zonder auto?

Attesten moet het gesjoemel tegengaan dat kan ontstaan in de marge tussen gepretendeerd kwaliteit en opportuniteit om die kwaliteit toe te passen. Of om een niet-vermogen niet toe te passen. 

Zo mocht ik ooit in opdracht van de groendienst van de stad waarvan ik ingezetene ben foto’s maken van stadsgroen in ’t algemeen en van speelpleintjes in het bijzonder. Het duurde niet lang of ik werd beticht van pedofiel geïnspireerd voyeurisme. Ik ben toen maar een brief gaan ophalen waarin werd geattesteerd dat genoemde, houder en voorlegger van deze brief, wel degelijk in het kader van een serieuze opdracht foto’s maakte waarop, gezien de aard van de beoogde zaak, mogelijkerwijs wel eens een peuter of kleuter zou te zien zijn. Genoemde had geen andere dan louter documentaire bedoelingen. Officieel briefpapier. Naam en handtekening van de directeur van de groendienst. Stempel. Ik voelde mij door dat attest eerlijk gezegd in mijn hemd gezet, ik was enigszins op mijn pik getrapt zeg maar. Alsof ik enkel met dit document kon bewijzen dat ik geen oneerbare bedoelingen had – en strikt genomen was dat zo: ik kón het niet bewijzen. ‘k Heb me dan ook van die opdracht, of van dat onderdeel van die opdracht, eerlijk gezegd met enige haast gekweten. Wie op die speeltuinfoto’s naar kinderen speurt, zal een loep moeten bovenhalen. De groendienstbrief heb ik als curiosum bewaard.

Wat zou er met mijn zwembrevetten gebeurd zijn? Wij kregen ze na het succesvol afleggen van zwemtesten in de  lagere school. Mijn eerste brevet betrof het zonder verdrinken en in een bepaalde duidelijk omschreven zwemstijl afgelegde badlengte: 25 meter. Dan ging het verder op naar 50 en 100 meter – en telkens mocht moeder het verkregen lapje stof op de zwembroek naaien! Ik herinner mij die insignes: zwarte stof, op de voorkant de afbeelding van een manspersoon dat gereed staat om in het water te duiken (durfde ik toen nog niet), op de achterkant een warrig kluwen van gekleurde draden, het resultaat van een ondoorgrondelijk weefproces. Ik heb meerdere van die brevetten behaald, mijn moeder heeft er denk ik maar eentje opgenaaid. Waar zijn ze heen?

En dan was er ook de ‘erekaart’, herinner ik me nu. Naast het trimestrieel rapport konden wij in de lagere school ook nog ‘erekaarten’ behalen op basis van voorbeeldig gedrag, inzet, goed presteren. Maar wat is goed presteren? Ook de domste van de klas kon zijn best doen – maar dat werd niet of toch maar zelden met een erekaart beloond, vreemd genoeg. En wat was nog de waarde van een erekaart als je er élke keer een kreeg, of als je ouders het niet leuk vonden dat je er een keer géén mee naar huis kreeg? ’t Was een oubollig en discriminerend systeem – het mag een vooruitgang heten dat het niet meer bestaat, ik meen zelfs dat ik de afschaffing ervan nog heb meegemaakt en dat zou dus in het begin van de jaren zeventig zijn geweest. Ja, die afschaffing was een van de gevolgen van mei ’68!

Maar ik herinner me wel dat mijn schoolrapport, al dan niet vergezeld van erekaart, een hele kerst- of paasvakantie lang bovenop de schoorsteenmantel te prijk werd gezet. Zo was het gebruik bij ons. Ik herinner mij dat nog.