ATTEST
Wie van u heeft ooit een attest
of ‘getuigschrift van goed gedrag en zeden’ moeten kunnen voorleggen? Het
klinkt een beetje ‘inbreuk op de privacy’-achtig, maar het heeft wel degelijk onder
die naam bestaan. Nu heet het, grammaticaal correcter, ‘attest van goed
zedelijk gedrag’ of, nuchterder maar tegelijk ook incriminerend, ‘uittreksel
uit het strafregister’.
Vreemd eigenlijk, maar
wel veelzeggend, dat talig herijken van juridische begrippen. Taal en
moraliteit sporen niet altijd comfortabel. De taal heeft moeite om de snel
veranderende moraliteit te volgen. Denk maar aan de staande uitdrukking
‘misdaad tegen de mensheid’. Opeens staat iemand op en zegt: dat kan toch niet,
je kunt toch geen misdaad plegen tegen de ‘mensheid’. Voortaan moet iedereen
zeggen: ‘misdaad tegen de menselijkheid’. Het gevolg is dat beide termen door
elkaar worden gebruikt en dat niemand nog weet wat nu juist is. Overigens denk
ik dat het wél kan, hoor, misdaden tegen de mensheid. Ik hoorde Naomi Klein
gisteren op tv de uitdrukking ‘klimaatcriminaliteit’ bezigen. En in die zin kan
het dus wel: als wij nu niet tijdig bijdraaien, dan begaan wij met z’n allen een
misdaad tegen de mensheid. De huidige én de toekomstige.
Trouwens, menselijkheid,
is dat per se iets positiefs, waartegen je dan misdaden zou kunnen begaan? Soms
heb je toch vormen van menselijkheid die je het liefst de kop zou indrukken en
genadeloos uitroeien?
Maar goed, daarover wou
ik het niet hebben.
Niet dat mijn
levenswandel zo onbesproken of onbespreekbaar is, maar ik heb het slechts één
keer moeten ophalen, zo’n attest waarmee ik moest bewijzen dat mijn gedrag
conform de op dat ogenblik van kracht zijnde zedelijkheid was. Ik herinner het
mij niet goed meer, het is dan ook al lang geleden, maar ik denk dat ik er een
nodig had voor een sollicitatie. Voor een krant, als ik me niet vergis. In die
tijd vroegen kranten daar nog om. Denkelijk is daar sedert de ontzuiling
definitief een eind aan gekomen. Of neen, nu is er het internet: die kranten
vissen eerst zelf wel uit met wie ze in zee gaan.
En dan bezin ik mij over
de natuur van het woord attest, de gebruiksaanwijzing. Waarvoor kun je een
attest krijgen, hoe moet iets zijn om attesteerbaar te zijn?
Gezondheid of ziekte
wordt geattesteerd; op school kun je een diploma verwerven, net als een
zwembrevet is dat eigenlijk ook een attest; vreemdelingen brengen maanden door
met wachten op attesten die in zekere zin moeten bewijzen dat ze bestaan,
enzovoort. ’t Gaat er altijd om dat een attest iets moet staven wat niet in
alle situaties meteen verifieerbaar is. Ik moet geen attest hebben voor het
feit dat ik grijze ogen heb, maar wel met betrekking tot mijn bloedgroep of
mijn wil om na mijn dood organen te doneren. Hoe kan ik in godsnaam zonder
attest bewijzen dat ik een blanco strafblad heb? Hoe maakt een Senegalese
vluchteling duidelijk dat hij een Senegalese vluchteling is? Hoe bewijs ik dat
ik zwemmen kan zonder zwembad in de buurt? Hoe bewijs ik dat ik kan autorijden
zonder auto?
Attesten moet het gesjoemel
tegengaan dat kan ontstaan in de marge tussen gepretendeerd kwaliteit en
opportuniteit om die kwaliteit toe te passen. Of om een niet-vermogen niet toe
te passen.
Zo mocht ik ooit in
opdracht van de groendienst van de stad waarvan ik ingezetene ben foto’s maken
van stadsgroen in ’t algemeen en van speelpleintjes in het bijzonder. Het
duurde niet lang of ik werd beticht van pedofiel geïnspireerd voyeurisme. Ik
ben toen maar een brief gaan ophalen waarin werd geattesteerd dat genoemde,
houder en voorlegger van deze brief, wel degelijk in het kader van een serieuze
opdracht foto’s maakte waarop, gezien de aard van de beoogde zaak,
mogelijkerwijs wel eens een peuter of kleuter zou te zien zijn. Genoemde had
geen andere dan louter documentaire bedoelingen. Officieel briefpapier. Naam en
handtekening van de directeur van de groendienst. Stempel. Ik voelde mij door
dat attest eerlijk gezegd in mijn hemd gezet, ik was enigszins op mijn pik
getrapt zeg maar. Alsof ik enkel met dit document kon bewijzen dat ik geen
oneerbare bedoelingen had – en strikt genomen was dat zo: ik kón het niet
bewijzen. ‘k Heb me dan ook van die opdracht, of van dat onderdeel van die
opdracht, eerlijk gezegd met enige haast gekweten. Wie op die speeltuinfoto’s naar
kinderen speurt, zal een loep moeten bovenhalen. De groendienstbrief heb ik als
curiosum bewaard.
Wat zou er met mijn
zwembrevetten gebeurd zijn? Wij kregen ze na het succesvol afleggen van
zwemtesten in de lagere school. Mijn eerste
brevet betrof het zonder verdrinken en in een bepaalde duidelijk omschreven
zwemstijl afgelegde badlengte: 25 meter. Dan ging het verder op naar 50 en 100
meter – en telkens mocht moeder het verkregen lapje stof op de zwembroek
naaien! Ik herinner mij die insignes: zwarte stof, op de voorkant de afbeelding
van een manspersoon dat gereed staat om in het water te duiken (durfde ik toen
nog niet), op de achterkant een warrig kluwen van gekleurde draden, het
resultaat van een ondoorgrondelijk weefproces. Ik heb meerdere van die
brevetten behaald, mijn moeder heeft er denk ik maar eentje opgenaaid. Waar
zijn ze heen?
En dan was er ook de
‘erekaart’, herinner ik me nu. Naast het trimestrieel rapport konden wij in de
lagere school ook nog ‘erekaarten’ behalen op basis van voorbeeldig gedrag,
inzet, goed presteren. Maar wat is goed presteren? Ook de domste van de klas
kon zijn best doen – maar dat werd niet of toch maar zelden met een erekaart
beloond, vreemd genoeg. En wat was nog de waarde van een erekaart als je er élke
keer een kreeg, of als je ouders het niet leuk vonden dat je er een keer géén
mee naar huis kreeg? ’t Was een oubollig en discriminerend systeem – het mag
een vooruitgang heten dat het niet meer bestaat, ik meen zelfs dat ik de
afschaffing ervan nog heb meegemaakt en dat zou dus in het begin van de jaren
zeventig zijn geweest. Ja, die afschaffing was een van de gevolgen van mei ’68!
Maar ik herinner me wel
dat mijn schoolrapport, al dan niet vergezeld van erekaart, een hele kerst- of
paasvakantie lang bovenop de schoorsteenmantel te prijk werd gezet. Zo was het
gebruik bij ons. Ik herinner mij dat nog.