zaterdag 8 november 2014

driekleur 160



Soms verscheen er ’s middags een mannenhoofd voor de ruiten van de huiskamer, een getaande kop met zwarte bakkebaarden die rustig lachte, een gulle, brede glimlach met een mond vol witte tanden. Vrijwel meteen klonk er een wals, en in een klein salonnetje op het orgel begonnen duimgrote dansparen – vrouwen met rode tulbanden, Tirolers in klederdracht, aapjes in zwarte pakken, heren met kniebroeken – te draaien, almaar te draaien tussen de fauteuils, de canapés en de tafeltjes door, en ze weerkaatsten in de stukken spiegelglas waarvan de randen met reepjes goudpapier waren aaneengeplakt.

Gustave Flaubert, Madame Bovary, 64