zondag 9 november 2014

driekleur 161



Grootmoeder ging gekleed in de jurk en zwarte hoofddoek voor hoogtijdagen, Catherine Cormery droeg een hoed met kastanjebruine tule en zwarte wassen druiven, en een kastanjebruine zomerjurk, boven de enige schoenen met halfhoge hakken die ze bezat. Jacques had een witte bloes aan, met staande kraag en korte mouwen, eerst een korte, later een lange broek, maar altijd de dag tevoren zorgvuldig door zijn moeder gestreken, en tussen beide vrouwen lopend leidde hijzelf hen naar de rode tram, tegen één uur ’s middags, zocht een plaatsje voor hen op een bank in de motorwagen en stond zelf voorin te wachten, vanwaar hij door de ruiten naar zijn moeder keek die af en toe naar hem glimlachte en het hele traject haar hoed en kousen controleerde en voelde of het gouden muntje met de Maagd erop, dat ze aan een dun kettinkje droeg, wel goed hing.

Albert Camus, De eerste man, 270-271