13 september – zaterdag / Visart
Voor de begrafenis van de moeder
van E. in Kester, nabij Ninove, is de kerk helemaal volgelopen. De vrouw had
zeven kinderen en was bijzonder actief in het verenigingsleven. Wij wonen,
staand achter in de kerk, de mooie en sobere dienst bij en volgen de eenvoudige
maar daarom niet minder zinvolle teksten wanneer opeens een grote zwarte
vlinder zich van zijn rustpunt losmaakt en boven onze hoofden fladdert, tot hij
op het brandraam links van ons naar het licht gaat zitten verlangen.
Zesentwintig jaar nadat ik er voor
het laatst ben geweest, bezoek ik de collegiale kerk van Soignies (Zinnik). Ik
herinner mij niet dat hij toen zo helder was – wellicht is de egale
pleisterlaag die de Romaanse binnenmuren aan het oog onttrekt van recente datum. Als
dat zo is, en ik mij dus niet vergis, dan is dat niet minder dan een
architecturale en kunsthistorische crime
want van het interieur blijft niets méér over dan de uitstraling van een uit de
kluiten gewassen steriele ziekenboei. Het barokaltaar en de negentiende-eeuwse
lambriseringen vermogen niet daar iets aan te verhelpen. Tegen het hek van het
koor staat zelfs een scooter geparkeerd. Het enige wat nog iets van het patina
heeft dat – gelukkig, hoewel het toch moeilijk zou zijn geweest om dat naar de
duivel te helpen – nog altijd het exterieur siert, zijn de blauwstenen
plavuizen en door talloze betredingen gepolijste zerken van de notabelen die
hier, zoals destijds te doen gebruikelijk was, in de kerk werden begraven. Met
name van de herinnering aan een uiltje in bas-reliëf wil ik dat zij mij
bijblijft. Zoals ik ook de primitieve schildering van de kruisiging herken op
de achterwand van een vitrine waarin een beeld voorstellende de tengraflegging
achter glas wordt bewaard – hoewel, dat kan een verdubbelde herinnering zijn
want ik meen mij te herinneren dat ik van die aandoenlijke voorstelling
zesentwintig jaar geleden een foto heb gemaakt en dat ik mij dus vooral die
foto herinner, meer dan de voorstelling zelf, zoals ik mij, dat besef ik maar
al te goed, ook nu weer vooral de foto zal herinneren, meer dan het uitgesleten
arduinen uiltje zelf.
In het Musée de la Pierre Bleu wordt
ons uitgelegd door een gepensioneerde mijningenieur hoe miljoenen jaren nodig zijn om met de benige overblijfselen
van de op het ritme van de onderwatergolven meewuivende onderwaterplantjes een
steen te maken die zo hard is dat een voortdurend met water gekoelde
diamantboor nauwelijks volstaat om er een reep uit te snijden…
Op tv zie ik, in het programma
‘Vlaanderen Vakantieland’, dat in de ezelpalio van Alba, in het Italiaanse
Piemonte, de ezel met het nummer zeventien wint.