maandag 17 november 2014

zomer veertien 83



13 september – zaterdag / Visart

Voor de begrafenis van de moeder van E. in Kester, nabij Ninove, is de kerk helemaal volgelopen. De vrouw had zeven kinderen en was bijzonder actief in het verenigingsleven. Wij wonen, staand achter in de kerk, de mooie en sobere dienst bij en volgen de eenvoudige maar daarom niet minder zinvolle teksten wanneer opeens een grote zwarte vlinder zich van zijn rustpunt losmaakt en boven onze hoofden fladdert, tot hij op het brandraam links van ons naar het licht gaat zitten verlangen.

Zesentwintig jaar nadat ik er voor het laatst ben geweest, bezoek ik de collegiale kerk van Soignies (Zinnik). Ik herinner mij niet dat hij toen zo helder was – wellicht is de egale pleisterlaag die de Romaanse binnenmuren aan het oog onttrekt van recente datum. Als dat zo is, en ik mij dus niet vergis, dan is dat niet minder dan een architecturale en kunsthistorische crime want van het interieur blijft niets méér over dan de uitstraling van een uit de kluiten gewassen steriele ziekenboei. Het barokaltaar en de negentiende-eeuwse lambriseringen vermogen niet daar iets aan te verhelpen. Tegen het hek van het koor staat zelfs een scooter geparkeerd. Het enige wat nog iets van het patina heeft dat – gelukkig, hoewel het toch moeilijk zou zijn geweest om dat naar de duivel te helpen – nog altijd het exterieur siert, zijn de blauwstenen plavuizen en door talloze betredingen gepolijste zerken van de notabelen die hier, zoals destijds te doen gebruikelijk was, in de kerk werden begraven. Met name van de herinnering aan een uiltje in bas-reliëf wil ik dat zij mij bijblijft. Zoals ik ook de primitieve schildering van de kruisiging herken op de achterwand van een vitrine waarin een beeld voorstellende de tengraflegging achter glas wordt bewaard – hoewel, dat kan een verdubbelde herinnering zijn want ik meen mij te herinneren dat ik van die aandoenlijke voorstelling zesentwintig jaar geleden een foto heb gemaakt en dat ik mij dus vooral die foto herinner, meer dan de voorstelling zelf, zoals ik mij, dat besef ik maar al te goed, ook nu weer vooral de foto zal herinneren, meer dan het uitgesleten arduinen uiltje zelf.

In het Musée de la Pierre Bleu wordt ons uitgelegd door een gepensioneerde mijningenieur hoe miljoenen jaren nodig zijn om met de benige overblijfselen van de op het ritme van de onderwatergolven meewuivende onderwaterplantjes een steen te maken die zo hard is dat een voortdurend met water gekoelde diamantboor nauwelijks volstaat om er een reep uit te snijden…

Op tv zie ik, in het programma ‘Vlaanderen Vakantieland’, dat in de ezelpalio van Alba, in het Italiaanse Piemonte, de ezel met het nummer zeventien wint.