11 september – donderdag / Visart
Wim Sonneveld in de aanloop naar
het voor zijn doen erg melige ‘Wat moet ik doen zonder
jou?’: ‘Liefde is de opoffering die een man zich getroost om genoegen te
kunnen nemen met één vrouw.’ Het contrast tussen de bittere boutade en de
zeemzoeterigheid van het lied kan nauwelijks groter zijn.
Ik maak voor M. en S. een
visschotel klaar, die tot mijn grote vreugde heel erg gesmaakt wordt. We maken
een wandeling. En dan gebeurt opnieuw wat telkens gebeurt wanneer ik met een
niet-Bruggeling door Brugge wandel: ik zie mijn stad met andere ogen, zie hoe
mooi zij is, ik word voor even een van de duizenden toeristen. We stappen naar
de Smedenpoort, dan naar het Concertgebouw, Oud Sint-Jan, de
Onze-Lieve-Vrouwkerk, de tuin van het Arentshuis met de sculpturen van Poot en
de zuilen van de afgebroken Waterhalle, de Dijver, de binnenkoer van de Hallen,
de Burg, de Vismarkt, het Astridpark, het Minnewater en zo terug naar het
station waar ik (…)
afscheid neem van M.
Coup de torchon: ik heb vaak gehoord dat het een bijzondere film is
en bovendien is Philippe Noiret een van mijn favoriete acteurs, maar het wil
maar niet lukken tussen mij en die film van Bertrand Tavernier. Ik blijk een dvd
te hebben gekocht met enkel een Engelse ondertiteling – maar dat willen we
onszelf toch niet aandoen? Gevolg: ik kan de radde tongen van Philippe Noiret
en zijn medespelers niet volgen en begrijp dus nauwelijks waar ze het over
hebben. Na een minuut of vijftien haak ik af en ga verder lezen in Austerlitz – dat lijkt me een valabel
alternatief. Tot zover mijn tweede poging. De eerste dateert van 1987, toen de
film werd geprojecteerd in de cinemazaal van de kazerne van Peutie, waar ik
mijn legerdienst te vervullen had. Ik herinner mij dat ik die avond zo moe was
van het onregelmatige heen-en-weer van de dagen die waren voorafgegaan aan de
dag waarover ik het nu heb, en van het verdriet en de eenzaamheid en het
algehele gevoel van verlatenheid en ontreddering dat mij in die eerste weken
van dat toch wel bijzondere jaar had overvallen, dat ik na amper tien minuten,
of hooguit vijftien, finaal in slaap viel en pas na de eindgeneriek door mijn
kompaan werd gewekt.