zondag 16 november 2014

zomer veertien 82



11 september – donderdag / Visart

Wim Sonneveld in de aanloop naar het voor zijn doen erg melige ‘Wat moet ik doen zonder jou?’: ‘Liefde is de opoffering die een man zich getroost om genoegen te kunnen nemen met één vrouw.’ Het contrast tussen de bittere boutade en de zeemzoeterigheid van het lied kan nauwelijks groter zijn.

Ik maak voor M. en S. een visschotel klaar, die tot mijn grote vreugde heel erg gesmaakt wordt. We maken een wandeling. En dan gebeurt opnieuw wat telkens gebeurt wanneer ik met een niet-Bruggeling door Brugge wandel: ik zie mijn stad met andere ogen, zie hoe mooi zij is, ik word voor even een van de duizenden toeristen. We stappen naar de Smedenpoort, dan naar het Concertgebouw, Oud Sint-Jan, de Onze-Lieve-Vrouwkerk, de tuin van het Arentshuis met de sculpturen van Poot en de zuilen van de afgebroken Waterhalle, de Dijver, de binnenkoer van de Hallen, de Burg, de Vismarkt, het Astridpark, het Minnewater en zo terug naar het station waar ik (…) afscheid neem van M.

Coup de torchon: ik heb vaak gehoord dat het een bijzondere film is en bovendien is Philippe Noiret een van mijn favoriete acteurs, maar het wil maar niet lukken tussen mij en die film van Bertrand Tavernier. Ik blijk een dvd te hebben gekocht met enkel een Engelse ondertiteling – maar dat willen we onszelf toch niet aandoen? Gevolg: ik kan de radde tongen van Philippe Noiret en zijn medespelers niet volgen en begrijp dus nauwelijks waar ze het over hebben. Na een minuut of vijftien haak ik af en ga verder lezen in Austerlitz – dat lijkt me een valabel alternatief. Tot zover mijn tweede poging. De eerste dateert van 1987, toen de film werd geprojecteerd in de cinemazaal van de kazerne van Peutie, waar ik mijn legerdienst te vervullen had. Ik herinner mij dat ik die avond zo moe was van het onregelmatige heen-en-weer van de dagen die waren voorafgegaan aan de dag waarover ik het nu heb, en van het verdriet en de eenzaamheid en het algehele gevoel van verlatenheid en ontreddering dat mij in die eerste weken van dat toch wel bijzondere jaar had overvallen, dat ik na amper tien minuten, of hooguit vijftien, finaal in slaap viel en pas na de eindgeneriek door mijn kompaan werd gewekt.