wolkenfragmenten
uit W.G. Sebald, Austerlitz
1199
Het was ongewoon heet
voor de tijd van het jaar en aan de zuidwestelijke horizon verschenen grote
stapelwolken toen ik met het toegangsbewijs in mijn hand de brug over
liep. (24)
1200
De zon brak nog één
keer door de inktblauwe wolkenwand van een opkomend onweer heen en de fabriekshallen
en -pleinen, de lange rijen arbeidershuizen, de bakstenen muren, de leiendaken
en vensterruiten glansden als van een inwendig vuur. (33)
1201
Pereira, vervolgde
Austerlitz, bracht mij over een brede trap naar de eerste verdieping en maakte
met een grote sleutel de poort voor mij open waardoor je de tempel betreedt,
een zaal met platen van zandkleurig marmer en rode Marokkaanse onyx langs de
wanden, met een zwartwit geblokte vloer en een gewelfd plafond, en met één
enkele gouden hemelster in het midden, die haar stralen uitzendt in de donkere wolkenmassa
welke haar aan alle kanten omringt. (49)
1202
Omgekeerd heb ik op de
pashoogte van Pennant een keer meegemaakt dat de in het westen oprijzende wolkenwand
brak, en dat de stralen van de zon in een smalle baan tot op de dalbodem vielen
die daar beneden in een duizelingwekkende diepte voor ons lag. (57-58)
1203
Ik probeerde mij de wolkkolom
voor te stellen die ‘aan de spits ging’ van het rondtrekkende volk zoals er zo
merkwaardig staat, en ik verdiepte mij, alles om me heen vergetend, in een
paginagrote illustratie van de woestijn Sinaï (…). (64-65)
1204
Bocht na bocht volgde
onze trein de kronkelingen van de rivier, door het open raam van de wagon keken
de groene weiden naar binnen, de steengrijze en de witgekalkte huizen, de
glanzende leien daken, de zilverachtig golvende wilgen, de donkerder
elzenbosjes, de daarachter oprijzende schapenweiden en de hogere, soms
blauwgekleurde bergen en de hemel daarboven met de wolken die altijd van west
naar oost trokken. (91-92)
1205
De beelden die Alphonso
op papier zette, zei Austerlitz, waren eigenlijk slechts vage aanduidingen,
hier een rotshelling, daar een glooiing, een cumuluswolk – meer niet,
bijna kleurloze fragmenten, vastgelegd met een lazuur van een vleugje berggroen
of asblauw gemengd met een paar druppels water. (102)
1206
’s Middag kwamen er aan
de zuidwestelijke horizon vaak stapelwolken op, sneeuwwitte, in elkaar
geschoven en boven elkaar uitgroeiende heuvels en steile wanden, die hoger en
hoger oprezen, zo hoog, zei Gerald op een keer tegen mij, zei Austerlitz, als
de toppen van de Andes of de Karakoram. (110)
1207
In nachten waarin de
maan niet opkwam of achter de wolken verborgen bleef, zei Ashman toen we
aan het eind van de rondgang die we samen door het huis hadden gemaakt de
biljartkamer betraden, had zijn voorvader tot het ochtendgloren in deze door
hem ingerichte zaal de ene partij na de andere tegen zichzelf gespeeld. (121)
1208
Hij vertelde van enorme
gebieden van interstellair gas, die zich samenbalden tot onweerswolkachtige
formaties welke zich lichtjaren ver in het heelal uitstrekten en waarin, in een
verdichtingsproces dat zich onder invloed van de zwaartekracht voortdurend
intensiveerde, nieuwe sterren ontstonden. (132)
1209
Soms, als buiten het wolkendek
boven de stad openscheurde, vielen er enkele gebundelde stralen in de
wachtruimte, maar die doofden meestal reeds halverwege. (154-155)
1210
Ook zag ik vanuit het
raampje van een treincoupé donkere sparrenbossen, een diep ingesneden
rivierdal, stapelwolken aan de horizon en windmolens die ver boven de
daken van de eromheen gedrongen huizen uitstaken en met hun brede wieken slag
na slag het ochtendgloren doorkliefden. (159-160)
1211
Ik zag weer de machtige
quaderstenen aan mijn voeten, de glimmer in de steen, het grijsbruine water in
het havenbassin, de omhooglopende touwen en ankerkettingen, de meer dan
huizenhoge boeg van het schip, de meeuwen, die wild krijsend boven onze hoofden
rondfladderden, de door de wolken heen brekende zonnestralen en het
roodharige meisje met haar Schotse cape en haar fluwelen baret
(…). (162-163)
1212
Niet alleen waren de
geïmponeerde bioscoopbezoekers er getuige van geweest dat het vliegtuig van de
Führer langzaam door de wolkenbergen heen op de aarde neerdaalde
(…). (193)
1213
Hij had zijn gepoederde
pruik naast zich gelegd en zijn eigen dunne haar zweefde als een klein wit wolkje
boven zijn hoofd, in zekere zin als een teken van zijn lichamelijke verval. (229)
1214
(…) ik
zie ook andere badgasten, voornamelijk dames, die, bleek en al enigszins
vergeeld, diep in zichzelf gekeerd over de kronkelende paden van de ene
fonteintempel naar de andere wandelen of vanaf de uitzichtpunten, de
Amaliaheuvel of kasteel Miramont, in een elegische stemming het schouwspel
volgen van de wolken die wegtrekken over het smalle dal. (238)
1215
Buiten trokken onder de
laaghangende hemel akkers en velden voorbij, karpervijvers, bossen, de kromming
van een rivier, een elzenbosje, heuvels en dalen, en bij Beroun als ik me goed
herinner een kalkbedrijf dat zich over een gebied van ruim een vierkante mijl
uitstrekte: schoorstenen en torenhoge silo’s die in het lage wolkendek
verdwenen, reusachtige blokken rottend beton, op- en neergaande, met roestige
golfplaten overdekte transportbanden, molens voor het vermalen van de
kalksteen, kegelvormige grindbergen, barakken en goederenwagons, alles zonder
onderscheid bedekt met bleekgrijze kalk en stof. (248-250)
1216
Nevelslierten of
laaghangende wolken dreven tussen de druipende sparren, totdat de route
na ongeveer een uur weer omlaag liep, het dal gaandeweg breder werd en we in
een aangenaam gebied terechtkwamen. (250-251)
1217
Terwijl ik nog in de
ban was van dit voor mij, zei Austerlitz, werkelijk mythologische landschap,
brak de ondergaande zon door de wolken. (254-255)
1218
(…) hoe
de arbeiders, mannen en vrouwen, aan het eind van de dag uit de barakken kwamen
en dwars over een kaal veld liepen onder een hemel vol roerloze witte wolken
(…). (276)
1219
Op een van deze expedities
naar de buitenwijken, op een ongewoon drukkende septemberzondag waarop grauwe
onweerswolken vanuit het zuidwesten over de hemel kwamen aanrollen, ontdekte ik
buiten in Maisons-Alfort, op het uitgestrekte terrein van de tweehonderd jaar
geleden gestichte École Vétérinaire, het diergeneeskundig museum, waarvan ik
het bestaan tot dan toe niet kende. (297)
1220
Een inktkleurige muur
van wolken daalde neer over de stad die nu in de schaduw verzonk, en
weldra was er van haar torens, paleizen en monumenten niets anders meer te
onderscheiden dan de witte schim van de koepel van de Sacré-Coeur. (321)