19 augustus – dinsdag / Visart
(…) vannacht voor mijn tv gaan
zitten: de lus van Ter Zake en daarna een sympathiek kookprogramma op La Une
van de RTBf. Le Gars et le Chef is
een combinatie van Jamie en Dagelijkse
Kost. Opvallend daar is toch wel meteen de nadruk op het Belgische, op het
patriottische af. Zo werden de cuberdons van Léopold voorgesteld,
vestigingsplaats Wemmel. Er zitten 21 cuberdons in een zakje, een verwijzing
naar de nationale feestdag! Dat soort unionisme is totaal verdwenen van de
Vlaamse televisie.
(…)
De laatste vier alinea’s van
hoofdstuk 12 van Tsjip: dat zijn de
passages waarvoor ik Elsschot lees en graag lees. ‘Ik weet niet wat het is,
maar ik heb een gevoel alsof ik voor een grote gebeurtenis sta, voor iets als
een kentering in mijn leven en ik denk terug aan mijn ouders, die dood zijn.’
Die laatste toevoeging, ‘die dood zijn’, doet het hem. Daar gaat het om met die
hele kentering. De dood is aanwezig. Frans Laarmans, zo heet de hoofdpersoon
van Tsjip in wie wij toch heel wat
van Willem Elsschot, pardon, Alfons De Ridder herkennen, wijdt na deze zin
enkele gedachten aan wat het betekent om als ouder tot de vaststelling te komen
dat je lied bijna is uitgezongen: je houdt, eigenlijk, op met ouder te zijn als
je kinderen zijn uitgevlogen. Daarna ben je alleen nog maar ouder in de zin
van: een hogere leeftijd bereikt hebben en dus dichter bij het sterven staan.
Bij een dergelijke gedachte past een typisch-onderkoelde Elsschotiaanse
formulering waarin psychologie en economie met elkaar worden vermengd (wat niet
hoeft te verbazen van iemand die met zijn ene been in de literatuur en met het
andere been in de zakenwereld stond, erger nog, de advertentiewereld): ‘een
gezin heeft zijn groei en zijn verval, als elke onderneming’. ‘Op ’t ogenblik,’
vertelt Elsschot/Frans, ‘loopt alles nog goed. Ik breng het geld in huis en
mijn vrouw verdeelt het in de vorm van voedsel en wat er verder nodig is om in
’t leven te blijven en er als mensen uit te zien.’ De doelstellingen zijn
gering (en toch ook weer niet): overleven en waardigheid. Maar dan volgt de
vaststelling waar het hier om gaat: de kinderen vliegen uit en er valt ‘niets
meer te beheren’. En de schrijver besluit: ‘ik druk de hand van mijn vrouw
vaster in de mijne’. Aangezien er een bladzijde eerder staat dat ‘iets in haar
houding (…) duidelijk zegt dat zij mij nog slechts ondergaat ter wille van de
kinderen’, weten we dat de liefde tussen die twee al lang is omgebogen naar een
vorm van mededogen en solidariteit, en dat in die handdruk enkel nog
uitzichtloosheid en wanhoop rusten.
(…)
(…)