3 juni 2014
Ik heb overal te lande op de mairies, de gemeentehuizen, de nationale leuze ‘Liberté-Égalité-Fraternité’
gezien. Ik heb tijdens mijn reis veel gezien dat mij iets heeft geleerd over
die welbekende slogan. En over mezelf.
De drie begrippen, zeer nauw met elkaar verweven, worden
vaak gedachteloos gedebiteerd. Ze lijken vanzelfsprekend en zijn in dat opzicht
verwant aan woorden zoals ‘liberalisme’, ‘welvaartstaat’, ‘democratie’, ‘vooruitgang’,
‘solidariteit’. Maar daarmee samenvallen doen ze uiteraard niet.
De notie van vrijheid speelde een zeer grote rol in de beleving
van mijn reis. Natuurlijk was er de vrijheid die ik nodig had om hem überhaupt
te kunnen maken, maar die vrijheid is het niet die ik bedoel. Ik heb het over
de vrijheid in mijn geest, de ongebondenheid die ik opzocht, een soort van
leegte. Ik heb het over een vrijheid die geenszins vrij van structuren was, integendeel,
maar het waren wel andere structuren dan deze die ik in mijn gewone leven,
nuja, gewoon ben. Het is een
vaststelling, een die ik zeker niet wil veralgemenen maar die toch voor mij
opgaat: ik zoek, om die vrijheid van geest te vinden, structuren en vastigheid
op, ook in de extreme mobiliteit van een reis zonder doel, zonder vaste
ankerplaatsen, zonder al te veel zekerheid.
De leegte die ik in die door structuren ingeperkte vrijheid
opzicht heb ervaren, liet mij toe om met een aangescherpte blik en grote
luciditeit te kijken naar wat zich aandiende. Maar de ervaring dat ik zodoende maar
iets kon zien door te weten, was helder en duidelijk. Ook dat
is een beperking van de vrijheid: je hebt je te schikken naar wat logisch,
inzichtelijk en als informatie beschikbaar is. Kennis vergroot de vrijheid die
je, bijvoorbeeld, nodig hebt om van een in het bos opvliegende en onder het
niveau van de kruinen tussen de boomstammen wegzeilende kiekendief te genieten.
Je moet daar oog voor hebben, en dat oog krijg je alleen als je je door te
leren bindt. Vrijheid is: structuren en verbanden detecteren en aanvaarden dat
je daar niet buiten kunt. Dat lijkt paradoxaal en dat is het eigenlijk ook.
Vrijheid kan er maar zijn door de beperking. Don’t fence me in is een leuke song van Cole Porter maar natuurlijk
ook een wrede illusie. Het is erg genoeg dat velen die denken dat ze vrij zijn
niet weten dat ze het niet zijn en precies daardoor onvrij zijn. Vrijheid
ontstaat in de kennis van de beperkingen waaraan vrijheid onvermijdelijk
onderworpen is.
Gelijkheid? Ach, een weekje of drie door Frankrijk reizen –
maar het had elk ander land kunnen zijn – leert je dat ook de verwezenlijking
van dit ideaalbegrip in de werkelijkheid even zeldzaam is als de hop. Uiteraard
heeft eenieder in principe recht op dezelfde rechten en kansen. Maar je moet er
toch ook iets voor willen doen, het
geluk valt je niet zomaar toe zoals met een krasbiljet van de Tac-o-Tac, je
moet het afdwingen. En je moet chance
hebben. Vandaar wellicht dat ik tot drie keer toe een café heb gezien dat L’Imprévu heette, café Het Onverwachte. De
naam drukt een Groot Verlangen uit. Je kunt als door Europa platgewalste boer
of door je kinderen achtergelaten dorpsbewoner of gefailleerde kruidenier of
ontslagen werknemer ten onder gaan en elke dag op café pinten gaan drinken en
op de PMU spelen, maar je kunt ook initiatieven nemen, het lot in eigen handen
nemen, ondernemend zijn. En daarin, in die ondernemingszin en zelfstandigheid,
is niet iedereen gelijk. Ik heb op
mijn reis – ik, als geprivilegieerde vastbenoemde ambtenaar – mensen gezien die
op zo’n schrijnende wijze aan lager wal zijn geraakt dat ik het eigenlijk
moeilijk vond om te blijven geloven dat een uitdrukkelijk geloof in de
principiële gelijkheid van alle mensen of alle burgers méér is dan alleen maar
een obligate lippendienst.
Bij Pol in Ieper kreeg ik voor het eerst in meer dan drie
weken, die ene Libération in Saintes waarin
ik over de correspondentie van Samuel Beckett las niet te na gesproken, nog
eens een kwaliteitskrant in handen: De
Standaard van zaterdag 17 mei, en daarin las ik het interview met Alain
Finkielkraut. Deze conservatieve Franse filosoof durft luidop te betwijfelen of
er in zijn land wel zoveel gelijkheid bestaat als er op alle mairies wordt beleden.
Ik zei dat je moet chance
hebben. Er blijft hoe dan ook altijd een rest van onzin, absurditeit,
manifest ongeluk dat ook het streven van de hardste werkers en initiatiefnemers
en wereldverbeteraars om zin aan hun leven te verlenen ondermijnt. En op
het einde gaan we allemaal dood. (Daarin zijn we dan weer wel gelijk.) Daarom
moeten we proberen tevreden te zijn met ons lot, of beter gezegd: er vrede mee te
nemen. En we moeten in elk geval vriendelijk en beleefd zijn tegenover elkaar.
Daar heb je wat ik onder broederlijkheid versta. Want hoe vrij en gelijk we ook
kunnen zijn (altijd in principe),
helemaal krijgen we de zaken nooit onder controle. Dan helpt het te weten dat
we er voor elkaar willen zijn, dat we elkaar willen helpen bij het opheffen van
zoveel mogelijk onvrijheid en ongelijkheid, dat we willen solidair zijn. De
beleefde, vriendelijke groet kan een formule lijken, of aan formalisme ten
onder gaan zelfs, maar in wezen wil je daarmee zeggen: ‘Ooit komt de dag dat ik
jou of jij mij nodig hebt en dan wil ik er staan voor jou, zoals ik graag zou
hebben dat jij er voor mij staat.’ In de broederlijke begroeting spreken wij
telkens dat onuitgesproken contract uit, waardoor wij het herbevestigen. De broederlijkheid
is nodig om de onvrijheid en de ongelijkheid, die er altijd zijn, te proberen
op te heffen of toch minstens te reduceren – want alleen kunnen wij dat niet.