zaterdag 4 oktober 2014

tour 169


3 juni 2014

Ik heb overal te lande op de mairies, de gemeentehuizen, de nationale leuze ‘Liberté-Égalité-Fraternité’ gezien. Ik heb tijdens mijn reis veel gezien dat mij iets heeft geleerd over die welbekende slogan. En over mezelf.


De drie begrippen, zeer nauw met elkaar verweven, worden vaak gedachteloos gedebiteerd. Ze lijken vanzelfsprekend en zijn in dat opzicht verwant aan woorden zoals ‘liberalisme’, ‘welvaartstaat’, ‘democratie’, ‘vooruitgang’, ‘solidariteit’. Maar daarmee samenvallen doen ze uiteraard niet.

De notie van vrijheid speelde een zeer grote rol in de beleving van mijn reis. Natuurlijk was er de vrijheid die ik nodig had om hem überhaupt te kunnen maken, maar die vrijheid is het niet die ik bedoel. Ik heb het over de vrijheid in mijn geest, de ongebondenheid die ik opzocht, een soort van leegte. Ik heb het over een vrijheid die geenszins vrij van structuren was, integendeel, maar het waren wel andere structuren dan deze die ik in mijn gewone leven, nuja, gewoon ben. Het is een vaststelling, een die ik zeker niet wil veralgemenen maar die toch voor mij opgaat: ik zoek, om die vrijheid van geest te vinden, structuren en vastigheid op, ook in de extreme mobiliteit van een reis zonder doel, zonder vaste ankerplaatsen, zonder al te veel zekerheid.

De leegte die ik in die door structuren ingeperkte vrijheid opzicht heb ervaren, liet mij toe om met een aangescherpte blik en grote luciditeit te kijken naar wat zich aandiende. Maar de ervaring dat ik zodoende maar iets kon zien door te weten, was helder en duidelijk. Ook dat is een beperking van de vrijheid: je hebt je te schikken naar wat logisch, inzichtelijk en als informatie beschikbaar is. Kennis vergroot de vrijheid die je, bijvoorbeeld, nodig hebt om van een in het bos opvliegende en onder het niveau van de kruinen tussen de boomstammen wegzeilende kiekendief te genieten. Je moet daar oog voor hebben, en dat oog krijg je alleen als je je door te leren bindt. Vrijheid is: structuren en verbanden detecteren en aanvaarden dat je daar niet buiten kunt. Dat lijkt paradoxaal en dat is het eigenlijk ook. Vrijheid kan er maar zijn door de beperking. Don’t fence me in is een leuke song van Cole Porter maar natuurlijk ook een wrede illusie. Het is erg genoeg dat velen die denken dat ze vrij zijn niet weten dat ze het niet zijn en precies daardoor onvrij zijn. Vrijheid ontstaat in de kennis van de beperkingen waaraan vrijheid onvermijdelijk onderworpen is.

Gelijkheid? Ach, een weekje of drie door Frankrijk reizen – maar het had elk ander land kunnen zijn – leert je dat ook de verwezenlijking van dit ideaalbegrip in de werkelijkheid even zeldzaam is als de hop. Uiteraard heeft eenieder in principe recht op dezelfde rechten en kansen. Maar je moet er toch ook iets voor willen doen, het geluk valt je niet zomaar toe zoals met een krasbiljet van de Tac-o-Tac, je moet het afdwingen. En je moet chance hebben. Vandaar wellicht dat ik tot drie keer toe een café heb gezien dat L’Imprévu heette, café Het Onverwachte. De naam drukt een Groot Verlangen uit. Je kunt als door Europa platgewalste boer of door je kinderen achtergelaten dorpsbewoner of gefailleerde kruidenier of ontslagen werknemer ten onder gaan en elke dag op café pinten gaan drinken en op de PMU spelen, maar je kunt ook initiatieven nemen, het lot in eigen handen nemen, ondernemend zijn. En daarin, in die ondernemingszin en zelfstandigheid, is niet iedereen gelijk. Ik heb op mijn reis – ik, als geprivilegieerde vastbenoemde ambtenaar – mensen gezien die op zo’n schrijnende wijze aan lager wal zijn geraakt dat ik het eigenlijk moeilijk vond om te blijven geloven dat een uitdrukkelijk geloof in de principiële gelijkheid van alle mensen of alle burgers méér is dan alleen maar een obligate lippendienst.

Bij Pol in Ieper kreeg ik voor het eerst in meer dan drie weken, die ene Libération in Saintes waarin ik over de correspondentie van Samuel Beckett las niet te na gesproken, nog eens een kwaliteitskrant in handen: De Standaard van zaterdag 17 mei, en daarin las ik het interview met Alain Finkielkraut. Deze conservatieve Franse filosoof durft luidop te betwijfelen of er in zijn land wel zoveel gelijkheid bestaat als er op alle mairies wordt beleden.

Ik zei dat je moet chance hebben. Er blijft hoe dan ook altijd een rest van onzin, absurditeit, manifest ongeluk dat ook het streven van de hardste werkers en initiatiefnemers en wereldverbeteraars om zin aan hun leven te verlenen ondermijnt. En op het einde gaan we allemaal dood. (Daarin zijn we dan weer wel gelijk.) Daarom moeten we proberen tevreden te zijn met ons lot, of beter gezegd: er vrede mee te nemen. En we moeten in elk geval vriendelijk en beleefd zijn tegenover elkaar. Daar heb je wat ik onder broederlijkheid versta. Want hoe vrij en gelijk we ook kunnen zijn (altijd in principe), helemaal krijgen we de zaken nooit onder controle. Dan helpt het te weten dat we er voor elkaar willen zijn, dat we elkaar willen helpen bij het opheffen van zoveel mogelijk onvrijheid en ongelijkheid, dat we willen solidair zijn. De beleefde, vriendelijke groet kan een formule lijken, of aan formalisme ten onder gaan zelfs, maar in wezen wil je daarmee zeggen: ‘Ooit komt de dag dat ik jou of jij mij nodig hebt en dan wil ik er staan voor jou, zoals ik graag zou hebben dat jij er voor mij staat.’ In de broederlijke begroeting spreken wij telkens dat onuitgesproken contract uit, waardoor wij het herbevestigen. De broederlijkheid is nodig om de onvrijheid en de ongelijkheid, die er altijd zijn, te proberen op te heffen of toch minstens te reduceren – want alleen kunnen wij dat niet.