7 augustus – donderdag / Elisabethlaan
Om zeven uur naar de Visart, het
gewone ‘logisch prutsen’ tot elf uur: afspraak met Gerard voor een nieuwe
rijles. (…)
Ik weet niet goed wat ik van De haas met de amberkleurige ogen moet
denken. De titel en de presentatie van het boek hadden mij op het verkeerde
been gezet. Ik verwachtte een roman maar dat is het in elk geval niet. Het is
een nonfictieconstructie die op drie poten rust: de geschiedenis van een rijke
Joodse familie; stukken geschiedenis van Parijs en Wenen in de twintigste eeuw
(Eerste en Tweede Wereldoorlog, nazisme, antisemitisme…); de geschiedenis van
een verzameling kleine Japanse beeldjes, de zogenaamde ‘netsukes’. Een van die
beeldjes is een uit ivoor gesneden haas met amberkraaltjes op de plaats van de
ogen. Ik vind het wel mooi wat Edmund de Waal doet: te midden van de woelige
gebeurtenissen – de hele familie Ephrussi gaat ten onder en de brokstukken van
haar imperium worden over de hele wereld verspreid – is er de continuïteit van
de dingen. Maar de dingen hebben slechts hun betekenis voor zover ze in relatie
treden tot de mensen door wie ze worden bezeten, verzorgd, gekoesterd. De
dingen vormen een harde kern, te midden van wisselende contexten en een
algehele onstandvastigheid. Edmund de Waals nauwkeurige belangstelling voor de
dingen is er trouwens niet toevallig: behalve Jood en schrijver en
intellectueel is hij ook pottenbakker met een speciale belangstelling voor
Japanse keramiek. Wat hij schrijft, lees ik wel graag, en hij slaagt erin om
het relaas van wat de Joden in Wenen werd aangedaan zeer beklijvend te evoceren
– maar toch mis ik iets, een eigen vormgeving, een persoonlijke stempel. ’t Is
allemaal juist en waar een belangrijk, maar waar is de literaire surplus, de
onmisbare en onmiskenbare stijl?