vrijdag 3 oktober 2014

tour 168



2 juni 2014

Henri Bergson maakte het onderscheid tussen twee soorten tijd: le temps en la durée. Le temps is de meetbare en in onderdelen opsplitsbare tijd van de natuurwetenschap. Die tijd bevindt zich buiten ons, hij is objectief en voor iedereen gelijk. Hij ligt aan de basis van een specifieke tijdsbeleving, die diametraal staat tegenover de beleving van la durée. La durée is de subjectieve tijd, die zich in ons ontrolt, en die nu eens kort en dan weer lang lijkt. Het is in deze tijd dat wij de aan de ontmoeting met onszelf niet kunnen ontkomen. Het is de tijd waarvan we het voorbijgaan voelen, op zeer uiteenlopende wijzen: op een vriend wachten duurt bijvoorbeeld opmerkelijk langer dan een spannende film bekijken of zich verliezen in een formidabel geschreven hoofdstuk.

Ik ben 24 dagen weggeweest, van 29 april 2014 tot en met 22 mei 2014. Ik heb in 23 dagen 2750 kilometer afgelegd. Ik reed daarbij gemiddeld ongeveer 15 kilometer per uur. Ik zat bijgevolg, aangezien ik dagelijks zo- en zoveel kilometer aflegde, zo- en zoveel uren per dag op mijn fiets. Enzovoort. Dat soort berekeningen maak ik liever niet, ze brengen me in de sfeer van le temps en de sportiviteit en dat is iets wat ik hier uitdrukkelijk uit de weg ben gegaan. Wat mij wél ‘interesseerde’ – al ben ik mij ervan bewust dat dit een misleidende werkwoordkeuze is want elke besluitvorming hieromtrent verliep niet bewust, dat zou de ervaring hebben vertekend en zelfs vernield – was de kwaliteit van la durée, de bijwijlen tranceachtige beleving van het verglijden van de dag, een verglijden dat op harmonieuze wijze samenviel met het onder mijn wielen door glijden van het asfalt, het vermalen van de witte wegmarkeringen, het overgaan van het ene landschap in het andere, de wolken die zich vormen, een buizerd die tussen de bomen van een bos wegzeilt naar gindse tak waar hij zich aan je blik onttrekt. Dit is een tijd waarin je niet aan de tijd denkt – enkel wanneer de zon opeens aan de andere kant van de horizon blijkt te staan en je schaduw niet rechts maar links (bij het zuidwaarts rijden) of niet links maar rechts (bij het noordwaarts terugkeren) lang over de weg valt en het al wat donker begint te worden, word je uit die flow gehaald en wordt het tijd om aan andere besognes te denken, die vandaag aan het fietsen en elke zen-achtige ervaring die daarmee gepaard ging een eind zullen stellen. Want zo was het wel: naarmate ik beter in conditie begon te geraken, zeker vanaf een dag of tien en a fortiori wanneer de wind dan toch eens in het voordeel blies, leek het of ik dat vermalen van de tijd en de afstand wel eindeloos zou kunnen laten duren. De voorlaatste dag zat ik dertien en een half uur op mijn fiets en mocht ik in Ieper niet bij Pol hebben afgesproken, ik zou de laatste 60 kilometer naar Brugge, ook al zou ik tot een stuk in de nacht hebben moeten doorfietsen, er nog bij hebben genomen.

Nu ligt dat alles alweer meer dan tien uitermate snel vervlogen dagen achter mij. Ik maak, langzaam en een beetje moeizaam, de overgang naar het tijdsverloop van het ‘gewone’ leven. Het is een ontwenningsproces want, inderdaad, la durée is op den duur verslavend.