3 juni 2014
Behalve de miljoenen jaren oude gesteenten en de rotsen die
ik in het gebergte heb gezien, was eigenlijk alles in het cultuurlandschap waar
ik drie weken doorheen heb gefietst, van veel recentere datum. De taxus
waaronder ik picknickte moet het oudste levende wezen zijn geweest dat ik op
mijn reis heb aangetroffen. Als we aannemen dat die een millennium oud was, wat
wel eens zou kunnen, dan was hij nog net iets ouder dan die Romaanse kerkjes in
de Bordeauxstreek – gôh, dat lijkt alweer een eeuwigheid geleden. Alle andere
door toedoen van de mens tot stand gebrachte elementen in het landschap – de architectuur,
het wegennet, de infrastructuur –: dat alles was piepjong. Het is allemaal zo
efemeer, zo van voorbijgaande aard. En de dingen lijken nog vluchtiger te
worden naarmate ze jonger zijn. Gebouwen uit de jaren zeventig en tachtig
worden alweer afgebroken en vervangen door nieuwbouw. Auto’s gaan steeds minder
lang mee – dat heb ik met mijn telling van R4’s en R5’s empirisch kunnen
vaststellen! Het horecaformica is veel minder duurzaam dan de eikenhouten lambrizeringen
en togen die tijdens de beeldenstorm van de jaren zestig en zeventig van de
vorige eeuw met een ongekend fanatisme werden uitgebroken.
En daarnaast is er: le
dur désir de durer, het hardnekkige verlangen om een blijvend spoor te
trekken. Zoals ik een spoor trok door Frankrijk, wil ik dat het spoor dat dit
spoor-trekken in mijn hoofd heeft getrokken in deze notities – en in de foto’s
die ik heb meegebracht van mijn reis – ook zichtbaar wordt en blijft voor
mezelf en voor anderen. Eigenlijk zou ik willen – en daarmee geef ik een diep
en intiem geheim prijs – dat mijn kinderen deze notities zouden lezen.
Een geheim? Eigenlijk is het iets evidents, maar de
oorsprong van het gevoel blijft in een soort van geheim gehuld. Want waarom wil
ik dat voortduren in mijn progenituur eigenlijk? Dat is helemaal niet
duidelijk.
Noem het voor mijn part een Hertmansiaanse fascinatie.
Hertmans, zoals we allemaal wel weten intussen, die zijn roman Oorlog en terpentijn deels baseerde op
de nagelaten notities van zijn grootvader en die impliciet te kennen gaf dat
hij deze notities met schroom en een meer dan neutrale belangstelling heeft
benaderd en getranscribeerd of verwerkt.
En – tiens! – dat doet
er mij aan denken! Ik heb thuis ook notities liggen, van mijn vader. Ze gaan over een wandeling naar Compostela die hij ooit
maakte en ik heb ze ook nog niet gelezen. Misschien wordt het wel eens tijd om
dát te doen.