zondag 5 oktober 2014

tour 170



3 juni 2014

Behalve de miljoenen jaren oude gesteenten en de rotsen die ik in het gebergte heb gezien, was eigenlijk alles in het cultuurlandschap waar ik drie weken doorheen heb gefietst, van veel recentere datum. De taxus waaronder ik picknickte moet het oudste levende wezen zijn geweest dat ik op mijn reis heb aangetroffen. Als we aannemen dat die een millennium oud was, wat wel eens zou kunnen, dan was hij nog net iets ouder dan die Romaanse kerkjes in de Bordeauxstreek – gôh, dat lijkt alweer een eeuwigheid geleden. Alle andere door toedoen van de mens tot stand gebrachte elementen in het landschap – de architectuur, het wegennet, de infrastructuur –: dat alles was piepjong. Het is allemaal zo efemeer, zo van voorbijgaande aard. En de dingen lijken nog vluchtiger te worden naarmate ze jonger zijn. Gebouwen uit de jaren zeventig en tachtig worden alweer afgebroken en vervangen door nieuwbouw. Auto’s gaan steeds minder lang mee – dat heb ik met mijn telling van R4’s en R5’s empirisch kunnen vaststellen! Het horecaformica is veel minder duurzaam dan de eikenhouten lambrizeringen en togen die tijdens de beeldenstorm van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw met een ongekend fanatisme werden uitgebroken.

En daarnaast is er: le dur désir de durer, het hardnekkige verlangen om een blijvend spoor te trekken. Zoals ik een spoor trok door Frankrijk, wil ik dat het spoor dat dit spoor-trekken in mijn hoofd heeft getrokken in deze notities – en in de foto’s die ik heb meegebracht van mijn reis – ook zichtbaar wordt en blijft voor mezelf en voor anderen. Eigenlijk zou ik willen – en daarmee geef ik een diep en intiem geheim prijs – dat mijn kinderen deze notities zouden lezen.

Een geheim? Eigenlijk is het iets evidents, maar de oorsprong van het gevoel blijft in een soort van geheim gehuld. Want waarom wil ik dat voortduren in mijn progenituur eigenlijk? Dat is helemaal niet duidelijk.

Noem het voor mijn part een Hertmansiaanse fascinatie. Hertmans, zoals we allemaal wel weten intussen, die zijn roman Oorlog en terpentijn deels baseerde op de nagelaten notities van zijn grootvader en die impliciet te kennen gaf dat hij deze notities met schroom en een meer dan neutrale belangstelling heeft benaderd en getranscribeerd of verwerkt.

En – tiens! – dat doet er mij aan denken! Ik heb thuis ook notities liggen, van mijn vader. Ze gaan over een wandeling naar Compostela die hij ooit maakte en ik heb ze ook nog niet gelezen. Misschien wordt het wel eens tijd om dát te doen.