Lange tijd stond het volume van deze roman me tegen. Na
twee-, driehonderd bladzijden moest ik de aanvechting overwinnen om Ter wereld gekomen van Margaret
Mazzantini dicht te klappen. Wat een
pretentieus geval, zeg! Maar nog eens tweehonderd bladzijden verder wist
ik: dit boek heeft zijn traagheid en breedvoerigheid nodig. Die ampleur is noodzakelijk om de
spanningsboog op te bouwen die, wanneer hij dan eindelijk knapt, je pijnlijk
raakt, als een twijg die door je voorganger op een smal bospad in je oog wordt
gezwiept. Auw! En dan begin je te
beseffen dat de impact van deze ambitieuze onderneming nu net zo hevig is omdat
Mazzantini heel dicht tegen de mislukking aanleunde, tegen de kitsch, de
sentimentaliteit. Dat zal ze wellicht bewust hebben gedaan, besef je. En je moet
ook je aanvankelijke mening herzien over de al te opportunistische manier – zo
dacht je – waarop ze een gruwelijke oorlog inzet als decor voor de particuliere
catharsis van een weinig sympathiek personage.
Maar kan van personages worden gewenst dat ze sympathiek
zijn?
Een oorlog als decor? Juister zou het zijn te stellen dat Ter wereld gekomen over twee oorlogen
gaat: enerzijds de nog maar weinig in de bellettrie opgevoerde ‘oorlog in
voormalig Joegoslavië’ (we gebruiken deze term om het kluwen aan te duiden van
ondoorgrondelijke, in hoge mate irrationele en in elk geval onmenselijke
conflicten die zich in de jaren negentig zo dicht bij ons, binnen Fort Europa, hebben ontvouwd), anderzijds de kleine oorlog
van een vrouw, Gemma, die ongewild kinderloos gebleven de middelbare leeftijd
nadert.
In de eerste helft van het boek krijgen we als het ware een fenomenologie
van de kinderwens voorgeschoteld, samen met een catalogus van de moeilijkheden
die een vrouw ondervindt bij het vaststellen van het feit dat ze onvruchtbaar
is, en van de mogelijkheden die er zijn om vervolgens alsnog aan een kind te
geraken. Die kinderwens, dat toont Mazzantini zeer overtuigend aan, is blijkbaar
uitermate sterk en doet een vrouw de gekste dingen doen. Zij noemt deze
drijfveer ergens een ‘eenzame obsessie’ (263). Hoe vernederend is het parcours
dat zo’n vrouw moet doorlopen. Hoe pijnlijk. De talrijke en steeds herhaalde
onderzoeken, tests, pogingen. De vervreemding van het eigen lichaam en ook van
de eigen identiteit, voor zover voor een vrouw het moeder-zijn daar op een
essentiële manier deel van uitmaakt. De morele vragen die rijzen wanneer naar
ándere middelen wordt gegrepen dan deze die door ‘Moeder’ natuur zijn gegeven.
De druk op de relatie die al dat medische en procreatieve geknutsel en gedonder
met zich meebrengen. Mazzantini bespaart ons niets en slaagt er in om ons met
een aanslepend en door talrijke herhalingen gekenmerkt verslag een indruk te geven
van de langdurigheid en uitzichtloosheid van dit soort in ondernemingen en
expedities en bureaucratische dwaaltochten ontaardende processen. En ja, daar
heeft ze een paar honderd bladzijden voor nodig.
En dan is er het ‘decor’. Met verve, het moet gezegd,
evoceert Mazzantini de gruwel die wij alleen van naam kennen: ‘oorlog’. (Voor
de beelden zijn wij al lang te afgestompt.) Zij verliest zich niet in
historische details over de Balkan en alle volken en naties en bendes en
facties die elkaar daar een tijdlang naar het leven hebben gestaan – die doen
er trouwens niet toe, het had élke oorlog kunnen zijn die zich afspeelt in een
tijd waarin de technologieën van communicatie en fertiliteit, die zij nodig
heeft voor haar verhaal, voorhanden zijn. Joegoslavië ligt bovendien, vanuit
Italië gezien, waar de hoofdpersonages hun thuisbasis hebben, aan de overkant
van een vrij smalle zee en dus binnen bereik. Bovendien is het zo dat hoe dichter
je de tegenpolen op elkaar laat aansluiten, hoe heviger de kortsluiting tussen
beide voelbaar is: de chaotische normaliteit in Italië versus de op den duur
normale chaos in Joegoslavië en meer bepaald Sarajevo, want het is voornamelijk
in die belegerde stad dat Mazzantini haar ‘decor’ plaatst.
We hebben dus twee ‘oorlogen’: de particuliere van het
onvruchtbare huwelijk en de omvattende, een die zelfs, in de mate het er niet
echt toe doet om wélke historische oorlog het gaat, universeel kan worden
genoemd. Ergens (199) definieert Mazzantini de oorlog als de grote gelijkmaker:
mooi en lelijk belanden op dezelfde puinhoop. Net zo gaat het huwelijk in
onverschilligheid teloor en ontaardt de liefde in een kleine oorlog. Of in een
oorlog in het klein.
De formele spankracht van het boek is gelegen in de vraag of
Mazzantini er in slaagt om dit contrast tussen het particuliere en het
universele tot een goed einde te brengen, om het, jawel, vruchtbaar te laten
zijn. Is, met andere woorden, de oorlog in Joegoslavië in deze roman méér dan
een decor, ja, dragen de talrijke gruwelijke taferelen op noodzakelijke wijze
bij tot de communicatie van de ‘boodschap’ van een roman over liefde en
onvruchtbaarheid?
Wie dit verband tussen voor- en achtergrond, tussen ‘verhaal’
en ‘decor’ weet te ontrafelen, krijgt inzicht in de literaire kwaliteit van
deze roman.
Een van de belangrijkste aspecten van de oorlog die in Ter wereld gekomen voelbaar worden
gemaakt – naast de wreedheid, de onmenselijkheid, de precariteit enzovoort – is
de oncommuniceerbaarheid van dit alles. Wie er in zit en er niet uit kan, en er
dag na dag in moet vechten voor zijn bestaan, is door een kloof die breder en
dieper is dan de Adriatische Zee van het ‘normale’ bestaan gescheiden. In het
licht van de instincten van overleven, wraak en dood lijkt het verlangen naar
een nieuw leven futiel en zelfs misplaatst. Toch valt die drang nauwelijks uit
te leggen en al zeker niet te wéérleggen. Zo zijn ook de verhalen die ons uit
het oorlogsgebied bereiken onnavoelbaar. Woorden schieten te kort, beelden
stompen af. (Daarom moest Diego, Gemma’s tegenspeler, een fotograaf zijn.)
Precies in dat onvermogen tot communicatie is het raakvlak
gelegen tussen de thema’s van het lijden door een niet vervulde kinderwens en het
lijden door een oorlog. In die oorlog ‘krijgt’ Gemma het kind waar ze zo naar
verlangd heeft: ze noemt hem Pietro. Tussen Gemma en Pietro ontwikkelt zich tijdens
de zestien jaren na de gebeurtenissen in Sarajevo een relatie als die tussen
een moeder en een zoon. Het is in die relatie dat zich het moreel dilemma ontvouwt
waar de lezer die geduld heeft weten op te brengen zeker door zal worden
geraakt. De vraag rijst namelijk of de waarheid altijd moet ‘zegevieren’. Kan
zij soms, in bepaalde omstandigheden, niet beter verhuld blijven? Net zoals de
vraag rijst of oorlogsgruwel kan worden geëvoceerd, ja zelfs of dit wenselijk
is, zo dwingt Mazzantini ons ertoe ons af te vragen waartoe het kan leiden, mocht
aan Pietro de volledige toedracht van zijn bestaan worden onthuld.
De onwetendheid van Pietro, of beter gezegd, zijn
niet-weten, is in deze roman cruciaal. Precies daarin ontstaat een interessante
parallel tussen inhoud en vorm. De spanningsboog, die Mazzantini kundig opbouwt
met behulp van talrijke sprongen heen en terug in de tijd, heeft ook bij de lezer
een niet-weten tot gevolg. Dat niet-weten is, we kennen het principe uit het
thrillergenre, essentieel om de nieuwsgierigheid aan te wakkeren en om tot
voortlezen aan te zetten. Meer nog: we weten dat de auteur méér weet dan wij
maar we doen alsof we dat niet weten
– dat is een essentieel onderdeel van de ongeëxpliciteerde overeenkomst tussen
schrijver en lezer. En kijk, in het werkelijke leven kunnen zich gelijkaardige situaties
voordoen, situaties waarbij de vraag rijst of het verantwoord is dat niet-weten
te bestendigen. Of het, integendeel, niet beter is in het alsof voort te leven.
Zo wordt deze roman, die aanvankelijk irriteert, er een die
prikkelt, uitdaagt en raakt. Doordat ons, lezers, zeer lang essentiële
informatie wordt onthouden, kunnen wij als het ware de draagwijdte en de
emotionele impact van het morele probleem (onthullen of niet onthullen?) navoelen.
Ter wereld gekomen
is een boek dat het geduld op de proef stelt, maar dat uiteindelijk inslaat als
een bom – en deze vergelijking is niet gratuit.