DROOM # 147
Hoe het komt dat ik daar alleen en te voet op pad ben, ik kan het niet meer achterhalen – maar zeker is in elk geval dat dat niet de bedoeling was. Men – wie is ‘men’? – heeft mij daar vergeten of achtergelaten, de oorzaak van het solitaire karakter van mijn staptocht is in elk geval iets onaangenaams. Hoe die vork in de steel zit, ik zal het nooit meer kunnen achterhalen. Feit is dat ik het dichtstbij gelegen stadje moet zien te bereiken in de hoop dat ik daar een trein vind die mij huiswaarts, of dan toch een flink eind in die richting, in eerste instantie tot in Parijs, moet brengen. Parijs inderdaad: ik bevind mij in Frankrijk, ergens ten zuidoosten van de hoofdstad. Wat ik daar doe of gedaan heb, wordt mij in deze droom evenmin duidelijk.
Het landschap is desolaat – het doet erg Vlaams aan: vlak, slordig, grijs. In de verte zie ik een kerktoren. Dat moet Gée zijn. Hopelijk is dat gat groot genoeg om een station te bevatten. Ongeveer een kilometer voor het oordschap kruis ik een spoorweg, waarna de weg waarop ik stap parallel daarmee verloopt.
Wanneer ik in het voorgeborchte van Gée ben aangekomen – groezelige straten, verlaten industriële gebouwen en pakhuizen, kasseien – zie ik een trein het station, dat er inderdaad is, binnenlopen. Ik haast mij naar de perrons, die, vreemd genoeg voor zo’n kleine lokaliteit, erg druk bevolkt zijn. Er staan enkele treinen stil. Ik verneem dat het personeel van de SNCF vandaag staakt. Toch zou er af en toe iets bougeren. Een sneltrein dendert door het station.
Ik neem inlichtingen aan het loket en koop een ticket: enkel Parijs. Daar zullen we dan wel weer verder zien. Op een bank op het perron vind ik een plaats om wat te rusten: zo’n mooie houten bank zoals ze nu worden weggesloopt uit de Belgische stations. Na een tijdje besef ik dat ik honger heb en sta recht om iets te eten te zoeken. Ik vraag mijn buurman op de bank om mijn rugzak in de gaten te houden.
Terwijl ik de geheimen van een snoepautomaat probeer te ontcijferen, komt een trein in het station tot stilstand. Ik ben nog net op tijd om erop te springen. Hij vertrekt in het verlengde van het traject dat ik te voet heb afgelegd, dus zal de richting wel goed zijn. En inderdaad, desgevraagd bevestigt de conducteur dat we Parijswaarts rijden. De wagon is vuil. Er hangt stront tegen de wanden. Er loopt een hond rond die, wanneer hij merkt dat ik mijn inderhaast aangekochte proviand wil aanspreken, op het tafeltje springt om te bedelen. De conducteur neemt naast mij plaats en is uit op een babbel.
Dat is het moment waarop ik merk dat ik mijn rugzak op de perronbank heb laten liggen.
PS. De plaats Gée blijkt warempel te bestaan, maar ligt niet waar zij volgens mijn droom hoort te liggen: https://nl.wikipedia.org/wiki/G%C3%A9e