zondag 29 januari 2023

notitie 352

TWEEDE DAG 1-5

 

II – 1

In de domkerk van Treviso ligt de kruier Heinrich opgebaard. Het hem bij leven toegedichte vermogen om te genezen zou hij ook nu hij dood is niet zijn kwijtgespeeld. De nar Martellino uit Florence is in de stad. Hij hecht geen geloof aan Heinrichs wonderbaarlijke vermogen. Hij wendt verlamming voor en laat zich door zijn twee kompanen, Stecchi en Marchese, tussen de toegestroomde menigte door tot bij de lijkbaar slepen. Daar wendt hij een plotse genezing voor. De menigte slaakt oh's en ah's. Maar een Florentijn, toevallig in de kerk aanwezig, kent de nar en weet dat deze helemaal niet aan paralyse lijdt. Hij verraadt hem. Stecchi en Marchese proberen Martellino uit de greep van de woedende menigte te redden. Dat lukt pas met de hulp van de waard van hun herberg, die een zekere Sandro Agolanti kent, een vertrouweling van de stadhouder van Treviso, die de rechter aan wie Martellino is uitgeleverd kan ompraten.

 

II – 2

Koopman Rinaldo d’Asti bidt elke dag tot Sint-Juliaan voor een behouden dagreis en geschikt logies. Maar dat kan niet voorkomen dat hij door drie rovers wordt uitgeschud. Zijn knecht laat hem bij dat incident in de steek. Rinaldo vindt onderdak in een huis waar markies Azzo wordt opgewacht door zijn maîtresse, een weduwe. Toevallig moet de markies net die avond verstek laten gaan. De lustige weduwe zorgt dat het Rinaldo aan niets ontbreekt. En alsof dat nog niet genoeg was om zijn pech te compenseren, vindt hij ’s anderendaags zowel zijn knecht als zijn bezittingen terug: de drie rovers zijn bij een ander misdrijf gevat en zullen worden opgehangen.

 

II – 3

De drie broers Lamberto, Tebaldo en Agolante worden door de onverwachte dood van hun vader in één klap schatrijk. Maar even snel jagen ze hun fortuin erdoor. Berooid vluchten ze naar Londen, waar ze met woeker opnieuw rijk worden. Ze keren terug naar Florence, waar ze andermaal grote sier houden. Ondertussen probeert hun neefje Alessandro hun zaken in Londen te behartigen, maar oorlogsomstandigheden kelderen de markt. Hij keert terug naar Florence, waar de drie broers inmiddels in de gevangenis zijn beland. In Brugge sluit Alessandro zich aan bij een kandidaat-abt die op weg is naar Rome. De jonge prelaat wordt verliefd op Alessandro en besluit hem te helpen. Door een toeval komen ze in dezelfde herberg terecht, en vervolgens in hetzelfde bed. Daar ontdekt Alessandro, geenszins tot zijn teleurstelling, dat de kandidaat-abt van de vrouwelijke kunne is. Het koppel reist samen verder naar Rome. Tijdens een audiëntie bij de paus blijkt dat de jongedame de dochter is van de koning van Engeland. De paus zegent het huwelijk van de prinses met Alessandro in. De prinses koopt op haar terugweg naar Londen, waar zij zich met haar vader wil verzoenen, en passant te Florence de drie broers vrij.

 

II – 4

Bij een poging zijn rijkdom, die op zich al groot genoeg is, te verdubbelen door een verkoop op Cyprus verliest de koopman Landolfo Rufolo ei zo na het leven. Met zijn resterende centen koopt hij een brigantijn waarmee hij Turkse schepen kaapt. Deze criminele praktijk levert sneller gewin op dan eerlijke handel. Maar op zijn beurt wordt Landolfo door kapers gekaapt. Het kapersschip waarop hij gevangen zit vergaat in een storm. Landolfo klampt zich vast aan een dobberende kist en spoelt, ‘dankzij de goddelijke voorzienigheid of doodgewoon dankzij een gunstige wind’ op Korfoe aan. De kist blijkt een juwelenschat te bevatten, die Landolfo dubbel zo rijk maakt als bij het begin van zijn avontuur. Hij besluit om voortaan een rustig rentenierenbestaan te leiden en niet meer uit te zijn op een verdubbeling van zijn vermogen.

 

II – 5

De jonge paardenkoopman Andreuccio di Pietro uit Perugia trekt naar de paardenmarkt van Napels. Door een valstrik belandt hij in de klauwen van een vrouw, die hem niet alleen wijsmaakt dat zij zijn halfzus is maar hem ook verleidt. Later op de avond valt Andreuccio, door toedoen van een losse plank in het huis van de vrouw, in de plee. Naakt en stinkend wordt hij niet meer binnengelaten – en het ziet er bovendien naar uit dat hij mag fluiten naar zijn centen. Op de weg terug naar zijn herberg komt onze onfortuinlijke paardenkoopman – hoeveel pech kan een mens hebben – twee stoere binken tegen die op het punt staan het graf van de nog maar pas overleden aartsbisschop te schenden. Na eerst in een waterput te zijn achtergelaten en vervolgens in de aartsbisschoppelijke grafkelder, waaruit hij telkens op wonderbaarlijke wijze weet te ontsnappen, komt Andreuccio ongeschonden aan in zijn herberg. Met een meegegriste aartsbisschoppelijke ring, die vele paarden waard is, vat hij de terugreis naar Perugia aan.

 

Giovanni Boccaccio, Decamerone (ca. 1352), vertaling Frans Denissen (2003)