230110
▲ Gisteren reeds had ik de ontsnapte witte sierduif die zich hier in de buurt in een vreedzame co-existentie tot het halftamme al dan niet gekortwiekte gevogelte van het Stil Ende heeft leren verhouden, indruk zien maken met zijn opgerichte pronkstaart. Allicht is hij van de wijs gebracht door de te hoge voorjaarstemperatuur. Vanmorgen vroeg, op mijn weg naar de bakker, zie ik hem rondtrippelen op de stoep voor mijn deur. Als door priapisme getroffen krijgt het dier zijn mini-pauwenstaart niet meer in de normale stand. Waardoor hij ook geen gevolg kan geven aan zijn vluchtreflex: wegvliegen kan hij tijdelijk niet. Ik heb met het beestje te doen. Al dat gedoe, en waartoe?
Sommigen beschouwen het als een zonde om te willen wat er niet is, of zeggen dat het een ziekte is, dat verlangen, en geven er dure namen aan om het tam te krijgen. Alsof verlangen een hond is.Peter Verhelst, Voor het vergeten, 149