EERSTE DAG 1-5
I – 1
Ten einde na onze dood een gunstig oordeel te kunnen krijgen, moeten wij bidden tot de zielen van diegenen die ons zijn voorgegaan, opdat zij ons bij de Heer zouden aanbevelen. Maar het kan gebeuren dat wij ons daarbij richten tot aflijvigen die bij leven helemaal niet zo goed waren als wij dachten dat ze waren. Welnu, God is zo goedertieren dat hij ons op onze werkelijke merites zal beoordelen en ons deze vergissing niet ten kwade zal duiden. Een dergelijke vergissing zouden wij kunnen maken bij iemand als Meester Cepparello, die, na een leven vol schurkenstreken, op zijn sterfbed zijn biechtvader in die mate wist te misleiden dat deze er alles aan deed om de in zijn ogen rechtschapene heilig te laten verklaren.
I – 2
De Parijse koopman Jeannot de Chauvigny zou graag hebben dat zijn joodse vriend Abraham zich tot het christendom bekeert. Maar Abraham wil zich eerst te Rome vergewissen van de morele kwaliteiten van de clerus. Hij treft er alleen maar lieden die enkel hun roede en buik dienen. Als deze godsdienst desalniettemin zo kan bloeien, concludeert hij, kan het niet anders dan dat zij de ware is en haar God oneindig goed. En dus bekeert Abraham zich alsnog – hetgeen zijn vriend Jeannot, die hem de reis naar Rome had proberen te ontraden, niet meer had verwacht.
I – 3
Oorlogsvoering en tegenslagen hebben sultan Saladim van Caïro in geldnood doen belanden. Door de rijke en woekerende jood Melchizedek af te persen probeert hij zijn kas te spekken. Hij geeft die afpersing een schijn van redelijkheid en vraagt Melchizedek welk geloof het ware is: het joodse, het Saraceense of het christelijke. De jood omzeilt het dilemma met een parabel over drie zonen die door hun vader in die mate gelijk bemind worden dat hij niet kan kiezen wie van de drie hij als zijn erfgenaam zal aanduiden.
I – 4
Een levenslustige jonge monnik wordt bij het liefdesspel met een boerenmeisje uit de buurt betrapt door zijn abt. Met een list levert de monnik het meisje uit aan de wellust van de abt en betrapt deze op zijn beurt – waarna de twee door de wederzijdse beetrapping aan elkaar zijn vastgeklonken en de abt bijgevolg geen straf kan uitspreken. Slim gespeeld van de jonge monnik!
I – 5
De echtgenoot van de markiezin van Monferrato is op kruistocht. De koning van Frankrijk, Filips de Eenogige, is van deze uithuizigheid op de hoogte en besluit de markiezin een bezoek te brengen. Hij is vast van plan haar het hof te maken – maar daar heeft de markiezin geen zin in. Hoe maak je dat een koning duidelijk? Door hem een feestmaal met enkel kippenvlees voor te zetten. In alle mogelijke toebereidingen, dat wel, maar toch: uitsluitend kippenvlees en niet bijvoorbeeld wild, wat je als koning toch wel zou mogen verwachten. De gastronomisch ingeklede boodschap is niet mis te verstaan en de koning kan niets anders dan inbinden.
Giovanni Boccaccio, Decamerone (ca. 1352), vertaling Frans Denissen (2003)