voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
14 mei 2011
ANNOTEREN
Met bal- of vulpen, of met zo’n fluovloeistof-strepentrekker: dat is niet
annoteren maar vandaliseren. Hier heb ik het dus enkel – hoewel puristen ook
dat barbaars zullen vinden – over, zoals ík het in mijn boeken doe, annoteren
met potlood.
Men zal mij maar zelden een boek zien lezen zonder een potlood binnen
handbereik.
Ik heb het altijd nodig gevonden, al ben ik de eerste om toe te geven dat het
een discutabel nut heeft: kruisjes of sterretjes of streepjes in de marge, een
uitroep- of vraagteken, enkele en dubbele onderstrepingen, woorden in een ovaal
of rechthoek vatten, een paginanummer omcirkelen, een hele alinea in een kader
plaatsen, pijltjes die betekenen ‘vanaf hier’ (vooruitwijzend) en ‘tot daar’
(achteruitwijzend), of zelf een tekst toevoegen, vaak niet meer dan een paar
woorden en dan nog dikwijls nauwelijks leesbaar, als het kan links of rechts
van de desbetreffende passage of, als er meer te zeggen valt, onderaan de
bladzijde of, zo de situatie dat vereist, verticaal in de rand – zodat je het
boek een kwartslag moet draaien om die boodschap alsnog te ontcijferen.
Strikt genomen betekent annoteren enkel dat laatste: ‘verklarende opmerkingen
toevoegen’ – maar in mijn woordenboek denk ik aan alle vormen van appreciërend
of depreciërend beklemtonen, accentueren of benadrukken, aan het schrijven van
allerlei mededelingen in de marge – en dat kúnnen verklaringen zijn,
bijvoorbeeld de betekenis van een vreemd woord of de verwijzing naar een andere
plaats in het boek, of in een ander boek, waarmee de desbetreffende passage in
verbinding kan worden gesteld, maar het kunnen ook opmerkingen of aanduidingen
betreffen die met de tekst in strikte zin niets te maken hebben: zo noteer ik
nogal vaak wanneer ik een boek lees, en ook waar, als dat niet thuis gebeurt. Zo
trof ik vandaag nog in De biograaf van
Alain de Botton de notitie ’23-28 VII 00 (Lilliano)’ aan.
Annoteren is níet nuttig. Toch niet voor anderen. Integendeel, mijn notities en
annotaties hinderen de lectuur door anderen van het boek waarin ik ze heb aangebracht.
Ze sturen die lectuur, beheppen die andere lezer met mijn oordelen en
vooroordelen. En bovendien kan ik mij inbeelden dat mijn annotaties bij die
persoon pedant overkomen, of het zou moeten zijn dat het een persoon is die mij
graag ziet – wat wel eens gebeurt – en dat hij, of zij, om die reden bereid is
om een en ander door de vingers te zien.
Het is wél nuttig. Ikzelf vind het interessant om vele jaren na een vorige
lectuur te zien wat ik ooit belangrijk heb gevonden of als belangrijk heb herkend
– en ook, laat ons dat vooral niet vergeten: wat ik níet of ten onrechte
belangrijk heb gevonden. Toch is het niet om die reden dat ik boeken annoteer
want – dat moet ik bekennen maar ik probeer er iets aan te doen – hoe weinig
gebeurt het dat ik een boek herlees.
Voor mij heeft annoteren vooral te maken met de manier waarop ik met boeken
omga. De triestigste bibliotheek is deze die zijn eigenaar niet overleeft, die
vroeger dan zijn eigenaar doodgaat. Ik heb genoeg van die bibliotheken gezien.
Daarom zeg ik: mijn omgang met mijn bibliotheek moet levend zijn. Zoals de
boeken mij merken, mag ik mijn boeken merken. Ik moet ze niet alleen regelmatig
voelen en laten voelen dat ík nog besta, ik mag in hen ook sporen nalaten van
míjn bestaan, ik mag mijn boeken uniek maken. Ik
wil dat mijn bibliotheek een geschiedenis heeft, dat ze niet doodgaat voordat
ik de pijp aan Maarten zal hebben gegeven en dat ze, misschien – al moet het
gezegd dat de ontlezing en de teloorgang van onze cultuur zich razendsnel
doorzetten –, ooit nog in iemand anders’ leven een rol kunnen spelen. Mede door
de annotaties erin.
Ik weet het, het is hovaardig. Maar dat kan mij eerlijk gezegd niets schelen.
Het zijn míjn boeken, ze vormen míjn universum en daarin stel ík de wetten.