notitie 344
LIJKWADE
‘Voor ik vergeet’ is de titel van een van de mooiste liedjes van Spinvis. Misschien heeft Peter Verhelst zich er voor zijn in memoriam matris wel door laten inspireren. In zijn lichtjes andere titel verknoopt hij een mooie dubbelzinnigheid: Voor het vergeten slaat zowel op de tijd als op de intentie: ik schrijf dit boek over mijn moeder voordat ik haar vergeet, maar ik schrijf het ook om te kúnnen vergeten.
Ik heb Verhelst lezen altijd lastig gevonden. Bij het lezen van Voor het vergeten herkende ik de weerstand die ik eerder al bij zowel Het spierenalfabet als bij De kunst van het crashen had ervaren. Ik vrees dat het tussen Peter en mij wel nooit helemaal vlotten. Als hij blijft schrijven zoals hij schrijft en ik blijf lezen zoals ik lees, tenminste.
Mijn weerstand is er vooral omdat ik de aarzelingen en het voortdurend omcirkelend benaderen van de – onuitspreekbare – kern van dit verhaal te vrijblijvend vind, de compositie te weinig noodzakelijk. Verhelst trekt zich weinig aan van zijn lezers, krijg ik het gevoel. En wanneer zijn betoog een opsomming lijkt te worden van kunstenaars die je blijkbaar goed moet vinden – Tuymans, De Cordier, Vercruysse, Spilliaert, Tahon (om het bij de artiesten van eigen streek te houden) – dan wordt het, ja, irritant. Bovendien zit dit boek propvol allusies op mythologische verhalen: je kunt maar beter je culturele bagage meenemen op deze uitstap.
Mijn geduld werd dus menigmaal op de proef gesteld, maar een aantal bijzonder mooie en ontroerende passages stemden mij dan toch weer gunstig. Vooral het slot, wanneer wij vernemen hoe het de vader vergaat na de dood van zijn vrouw, is pakkend.
Verhelst hanteert zijn beproefd recept. Voor het vergeten is opnieuw een cocktail van lichamelijkheid, mythologie, metaforen, zintuiglijke wellust, cerebraliteit, sprookjes en een obsessieve aandacht voor vergankelijkheid. Met zijn mix van hooggestemde beschouwingen en ‘down to earth’-feitelijkheid voert Verhelst ons mee van het infiemste obscure gekriewel tot de hoogste sterrenschittering.
‘Cocktail’ is geen goed woord. (Het werd wellicht ingegeven door het woord ‘recept’.) Beter is het om van een weefsel te gewagen. Verhelst selecteert kleurige draden, zet zijn getouw op, knoopt een kunstig patroon. Hij hakkelt en stottert, herhaalt en herneemt, laat zijn motieven en metaforen echoën en naar elkaar verwijzen. Het is geen lineair verhaal maar een mozaïek van motieven, metaforen, steeds terugkerende beelden: het hert, het geslacht, een boot, een put, het maanlicht… Het is bovendien een amalgaam van registers: essayistische beschouwingen worden afgewisseld met verhalende passages; experimenteel aandoend proza met gedichten en haiku’s.
In zijn uitdrukkelijke verwijzing naar de keramiektechniek kintsugi lees ik een toelichting bij zijn methode: ‘In Japan worden gebroken voorwerpen hersteld door de breuklijnen te bestrijken met natte laklijm, waarover goudpoeder wordt gestrooid. Kintsugi. In plaats van de barsten te verhullen worden ze benadrukt, verfraaide littekens als een ode aan het leven en de verstrijkende tijd. De nieuwe draden die wij over onze netwerkgaten spannen zijn een vorm van kintsugi. De lak, vermengd met goud, is samengesteld uit metaforen. Die maken het mogelijk om te spreken over de dingen waarover we niet kunnen spreken (…).’ (170) Dit boek is een spel met de taal, een dans. En dat zegt Verhelst ook uitdrukkelijk: ‘De paradox: metaforen zijn omwegen om te spreken waarover we niet kunnen spreken en tegelijk werken ze even chemisch en direct als dans en muziek: ze zijn de dans en muziek van de taal. Er bewegen/trillen allerlei betekenissen mee die we niet noodzakelijk kunnen benoemen.’ (172)
Eenduidigheid is niet Verhelsts belangrijkste preoccupatie. Integendeel. Hij zet met zijn twijfels en aarzelingen de lezer aan het werk. ‘Een metafoor creëert altijd spanning tussen wat wordt gezegd en waarnaar wordt verwezen, altijd zijn er oncontroleerbare betekenislagen, waardoor het nooit zeker is welke associaties ermee worden opgeroepen bij de toehoorder. De toehoorder wil in eerste instantie het antwoord horen dat hij al kent, omdat hij de boodschap wil krijgen dat elk verhaal misschien wel verrassend maar toch begrijpelijk is en de wereld dus onveranderd. Dat hij zich geen zorgen hoeft te maken.’ (171) Maar niet in Voor het vergeten dus: wat Verhelst schrijft is verontrustend en oncomfortabel.
Verhelst laat het wit van de pagina’s kwistig meespelen. Die kleur verbeeldt de stilte die overblijft na het verscheiden. Het onuitspreekbare waarover, in de rouw, toch moet worden gesproken. Het gaat om een manier ‘om je niet zo eenzaam te voelen’ (172).
Want inderdaad, laat het ons niet vergeten: dit boek is ook een hommage aan de moeder. Zij sterft. Haar man en kinderen blijven achter. Een van die kinderen is een schrijver. Hij doet wat moet. Ik heb veel respect voor de manier waarop Peter Verhelst die taak op zich heeft genomen. Waardig en ingetogen, zonder toe te geven aan de mogelijke verleiding een bio-, laat staan hagiografie te schrijven. Neen, hij heeft het enkel over het fenomeen ‘sterven’ in het algemeen, over de leemte die wordt achtergelaten wanneer een geliefd persoon verdwijnt. Het boek van Peter Verhelst over de dood van zijn moeder kan los worden gelezen van de concrete mens die zijn moeder is geweest. Voor het vergeten is een talige lijkwade waarin de nabestaande de overledene wikkelt.
Peter Verhelst, Voor het vergeten (2018)