zaterdag 14 mei 2011

mijn woordenboek 319

ANNOTEREN

Met bal- of vulpen, of met zo’n fluovloeistof-strepentrekker: dat is niet annoteren maar vandaliseren. Hier heb ik het dus enkel – hoewel puristen ook dat barbaars zullen vinden – over, zoals ík het in mijn boeken doe, annoteren met potlood.

Men zal mij maar zelden een boek zien lezen zonder een potlood binnen handbereik.

Ik heb het altijd nodig gevonden, al ben ik de eerste om toe te geven dat het een discutabel nut heeft: kruisjes of sterretjes of streepjes in de marge, een uitroep- of vraagteken, enkele en dubbele onderstrepingen, woorden in een cirkeltje of rechthoek vatten, een paginanummer omcirkelen, een hele alinea in een kader plaatsen, pijltjes die betekenen ‘vanaf hier’ (vooruitwijzend) en ‘tot daar’ (achteruitwijzend), of zelf een tekst toevoegen, vaak niet meer dan een paar woorden en dan nog dikwijls nauwelijks leesbaar, als het kan links of rechts van de desbetreffende passage of, als er meer te zeggen valt, onderaan de bladzijde of, zo de situatie dat vereist, verticaal in de rand – zodat je het boek een kwartslag moet draaien om die boodschap alsnog te ontcijferen.

Strikt genomen betekent annoteren enkel dat laatste: ‘verklarende opmerkingen toevoegen’ – maar in mijn woordenboek denk ik aan alle vormen van appreciërend of depreciërend beklemtonen, accentueren of benadrukken, aan het schrijven van allerlei mededelingen in de marge – en dat kúnnen verklaringen zijn, bijvoorbeeld de betekenis van een vreemd woord of de verwijzing naar een andere plaats in het boek, of in een ander boek, waarmee de desbetreffende passage in verbinding kan worden gesteld, maar het kunnen ook opmerkingen of aanduidingen betreffen die met de tekst in strikte zin niets te maken hebben: zo noteer ik nogal vaak wanneer ik een boek lees, en ook waar, als dat niet thuis gebeurt. Zo trof ik vandaag nog in De biograaf van Alain de Botton de notitie ’23-28 VII 00 (Lilliano)’ aan.

Annoteren is níet nuttig. Toch niet voor anderen. Integendeel, mijn notities en annotaties hinderen de lectuur door anderen van het boek waarin ze staan. Ze sturen die lectuur, beheppen die andere lezer met mijn oordelen en vooroordelen. En bovendien kan ik mij inbeelden dat mijn annotaties bij die persoon pedant overkomen, of het zou moeten zijn dat het een persoon is die mij graag ziet – wat wel eens gebeurt – en dat hij, of zij, om die reden bereid is om een en ander door de vingers te zien.

Het is wél nuttig. Ikzelf vind het interessant om vele jaren na een vorige lectuur te zien wat ik ooit belangrijk heb gevonden of als belangrijk heb herkend – en ook, laat ons dat vooral niet vergeten: wat ik níet of ten onrechte belangrijk heb gevonden. Toch is het niet om die reden dat ik boeken annoteer want – dat moet ik bekennen maar ik probeer er iets aan te doen – hoe vaak gebeurt het dat ik een boek herlees.

Voor mij heeft annoteren vooral te maken met de manier waarop ik met boeken omga. De triestigste bibliotheek is deze die zijn eigenaar niet overleeft, die vroeger dan zijn eigenaar doodgaat. Ik heb genoeg van die bibliotheken gezien. Daarom zeg ik: mijn omgang met mijn bibliotheek moet levend zijn. Zoals de boeken mij merken, mag ik mijn boeken merken. Ik moet ze niet alleen regelmatig voelen en laten voelen dat ík nog besta, ik mag in hen ook sporen nalaten van míjn bestaan, ik mag mijn boeken uniek maken. Ik wil dat mijn bibliotheek een geschiedenis heeft, dat ze niet doodgaat voordat ik de pijp aan Maarten zal hebben gegeven en dat ze, misschien – al moet het gezegd dat de ontlezing en de teloorgang van onze cultuur zich razendsnel doorzetten –, ooit nog in iemand anders zijn leven een rol kunnen spelen. Mede door de annotaties erin.

Ik weet het, het is hovaardig. Maar dat kan mij eerlijk gezegd niets schelen. Het zijn míjn boeken, ze vormen míjn universum en daarin stel ík de wetten.