zondag 22 mei 2011

patronen van chaos

‘Heb ik wel op de juiste manier gekeken?’ Dat lijkt me altijd een goede vraag om een cinemazaal mee te verlaten. Hij betekent dat je minstens uitgedaagd bent, dat de film die je net hebt bekeken je ‘gewone’ manier van kijken uit evenwicht heeft gebracht. Er is iets in je geraakt en je zoekt naar een manier om de vervreemding of de ergernis, die je hebt gevoeld, weg te werken. Je krijgt die film niet in je gewone categorieën gepropt. Je hebt iets bijzonders gezien en je vindt het eventueel de moeite waard om te onderzoeken of het misschien nodig is je categorieën aan te passen.
Categorieën, dat is een duur woord voor vooroordelen, benepenheid, tunnelvisie, paardenbril.

Tree of Life is zo’n film. Terrence Malick speelt hoog spel. Hij brengt een ode aan het leven, aan de mens ook die, verloren in een onverschillige kosmos, een klein territorium afbakent en binnen die afbakening een soort van orde nastreeft of probeert te handhaven, maar die naar gindse einder moet wijzen, of naar een verre wolk, de ‘hemel’, om aan zijn amechtige streven alsnog enige zin te verlenen. Malick tekent de mens, die het overzicht probeert te bewaren, die vecht tegen de sterfelijkheid of, juister misschien, tegen zijn besef daarvan, die verwonderd om zich heen kijkt en in staat is tot empathie, die zich voortplant en zijn kinderen opvoedt en daarbij zijn best doet om zijn gevoel van mislukking en tekortschieten niet aan hen door te geven, die in staat is tot liefde maar die daarbij voortdurend op zijn eigen beperkingen stuit want niets is volmaakt.

Die mens kan ook een zij zijn, uiteraard. Maar in Tree of Life is het heel nadrukkelijk een hij. De film gaat over een vader en een zoon. De moeder is er ook, maar zij blijft onnadrukkelijk, zijdelings, onderdanig. Een stille, wellicht te stille, kracht.

Dat is heel wat, qua inhoud. Tree of Life is een impressionistische evocatie, een compilatie van beelden die een algemeen, ongearticuleerd levensgevoel uitdrukken. Nauwelijks een verhaallijn, geen intriges, geen plotwendingen. Mensen worden geboren, ze leren lopen en fatsoenlijk eten, ze groeien op, bewegen zich in een steeds groter wordende wereld, gaan dood. Het leven zoals het is. Voortdurend wisselende perspectieven, een tollende camera, flarden. En flarden die herhaald worden, worden motieven. Elkeen draagt er in zijn leven een paar met zich mee. In het leven van het gezin dat we volgen, zijn dat, onder meer: halftransparante textielen, sproeiend water, een zon die doorbreekt door wolken die voorbijwaaien.

Tree of Life is geen gemakkelijke film. De meest evidente moeilijkheid is dat Terrence Malick het zich permitteert om vele minuten lang, ik schat alles bij elkaar wel bijna een halfuur, beelden te tonen van zich niets van de mens aantrekkende natuurverschijnselen, zoals daar zijn: vuurspuwende vulkanen, sterrennevels, het zonoppervlak, watervallen, woestijnduinen, onderwaterplanten, meeuwen, hamerhaaien, kwallen, dinosaurussen, enzovoort, enzovoort. Tegen die – weinig in de film geïntegreerde – achtergrond van fraaie natuurbeelden zien we het ‘verhaal’, dat dus geen verhaal is, van een middle class Amerikaans gezin dat helemaal opgaat in de in die tijd – jaren vijftig – nog niet gecontesteerde dromen van zelfverwerkelijking, concurrentiestrijd, gezinswaarden en vooruitgang. De moeder zorgt stil en onderdanig, de vader bestiert streng maar rechtvaardig. Ondanks zijn schier bijbels-ongecontesteerde gezag plant hij het zaad van zijn kwetsbaarheid en mislukking in het hart van zijn kinderen.

Het probleem met die natuurbeelden is dat de filmmaker ervoor onvermijdelijk moet putten uit het versleten register van de natuurdocumentaire. Of je krijgt met clichés te maken, al voorgekauwd in de geschiedenis van de cinema: in de meeuwen zie je Jonathan Livingstone Seagull, in de dino’s Jurassic Parc, in de eclipserende ster 2001. A Space Oddysey.

Zijn die beelden noodzakelijk? Malick wil, denk ik, tonen dat de kosmos koel en onverschillig staat tegenover het lot van de, op de schaal van het universum gemeten, onooglijke mens. Dat is een volstrekt legitieme betrachting maar kan het op een andere manier dan het hier gebeurt? Het zijn mooie beelden, daar niet van, maar hebben ze nog wat meer te bieden dan alleen maar mooi zijn? Dragen ze bij tot de globale indruk die de regisseur met zijn film wenst te maken?

Zoniet, dan moeten we ze als kitsch bestempelen.

Er is een reden om die beelden kitscherig te vinden, en er is er een om dat niet te vinden.

De natuurbeelden zijn kitscherig omdat Malick er alleen maar mooie heeft geselecteerd. Prachtige kleuren, bewegingen, formaties… Traag en plechtstatig bewegend gevederte, gedierte en gebladerte. Niets lelijks, slijmerigs, vies. En dat heeft de natuur toch ook, in overvloedige mate, in de aanbieding. Geen wreedheid ook. Zelfs de dinosaurussen die door middel van god weet welke computertechnieken in beeld worden gebracht, lijken door mededogen te worden bewogen. Neen, zo onvermengd als we het hier te zien krijgen is de natuur niet.

De natuurbeelden zijn dan weer niet kitscherig omdat Malick wolkachtige wemelingen toont, sterrenexplosies, kolkingen, stromingen, onvoorspelbaar wervelende spreeuwenvluchten – enfin, het soort patronen dat, in tegenstelling tot de kristallisaties, dna-strengspiralen, celsplitsingen of zonnebloempitstructuren waarvoor hij ook had kunnen kiezen, de onvoorspelbaarheid en onregelmatigheid illustreren die ook het menselijk leven zelf, al van in de oorsprong, lijken te kenmerken – in weerwil van alle pogingen tot inperking en regeling en moraliteit.

Wat er ook van zij – en ik zei het al: die natuurbeelden zijn onvoldoende geïntegreerd in de film. Je kunt je te gemakkelijk voorstellen dat ze er geen deel van hadden uitgemaakt. Maar dat mag geen reden zijn om Tree of Life helemaal af te schrijven. Het ‘reguliere’ gedeelte van de film heeft zeker en vast genoeg te bieden om dat al bij al kleine euvel te vergoeilijken.