dinsdag 31 mei 2022
notitie 201
MONOLOOG
Mag ik, theaterleek, over theater schrijven? Zeker niet als het mijn bedoeling is om die voorstelling te recenseren. Daartoe ontbreekt mij de nodige kennis en ervaring. Ik beheers de taal van de dramaturg niet, ik heb geen vergelijkingspunten, geen historisch overzicht. Ik ken de afspraken en codes niet. Ik ben geen reïncarnatie van Wim Van Gansbeke. Ik zou wel een verslag voor mezelf kunnen schrijven, een soort van memorandum: tegen het vergeten. Maar heeft, behalve ikzelf, iemand daar iets aan?
Welnu, ik héb een theatervoorstelling gezien. En ik voel de behoefte om er iets over te schrijven.
Het is moeilijk om over een discipline te schrijven waarmee je niet vertrouwd bent. Daarom schrijf ik zelden over beeldende kunst. En al helemaal niet over muziek. Daartoe ontbreekt mij het vocabulaire. Ik zie wel graag kunst (heel vaak ook niet, maar dat doet er niet toe) en ik hoor zeker ook graag muziek. Maar ik kan daar niets over zeggen zonder in hol gebrabbel te verzanden. Zeker als het over beeldende kunst gaat. Ik heb net iets te vaak teksten moeten persklaar maken waarin werd geleuterd over ‘een overgang van figuratief naar abstract’, en over een ‘wezenlijke expressie van een ervaring van zijnsgeworpenheid’ en meer van dat fraais. Over muziek schrijven vergt dan weer een techniek die ik totaal ontbeer. Ik bedoel: je kunt het, vermoed ik, niet anders dan met technische termen doen: je moet het over tempi hebben, harmonie, klankkleur etcetera… – en dat kan ik dus niet. Daarom zwijg ik over muziek.
Ik zag een monoloog van Sam Louwyck: Monoloog #3 - Midnight Love. Het stuk ging over een man die moeilijk opstaat, zichzelf ertoe beweegt een copieus ontbijt te nuttigen, daarna besluit om een koffie te gaan drinken in The Star Club en vervolgens een wandeling te maken. Hij denkt na over – onder meer – de deeleconomie en de toegenomen onveiligheid in de maatschappij. En op zijn wandeling ontmoet hij een reebok en ook een baviaan (hij maakt die wandeling in de buurt van Kaapstad). De ontmoeting met de baviaan brengt hem aan het schrikken. Hij denkt over ouder worden, en dat dat toch niet gemakkelijk om te aanvaarden is: het vel is niet meer soepel, de gewrichten sputteren tegen, de onderrug protesteert, het hoofd wordt kaal. ‘Is dat erg? Ja, dat is erg!’ Louwycks voortdurende heen-en-weergedraaf werkte op mijn zenuwen. Maar zijn tekst was aandoenlijk. En het strafste was nog de muzikale begeleiding. Ik wist vooraf niet dat er livemuziek zou zijn. Het was dan ook een aangename verrassing te zien dat onder andere Roland Van Campenhout van de partij was in een ensemble met verder ook nog gitarist Danny Bossaer, accordeonist Rony Verbiest en een Italiaanse slagwerker wiens naam me is ontsnapt. Zij schraagden de monoloog met een sfeervolle jazzimprovisatie die me aan Bill Frisell deed denken. En wie was die zangeres die helemaal op het eind vanuit de coulissen tevoorschijn kwam om een indringend liefdeslied te brengen? Was dat Antje De Boeck? Een telefoontje met mijn goede vriend Bart V., die achter de schermen van het Cultuurcentrum Brugge schitterend werk levert, bevestigde mijn vermoeden: het was wel degelijk Antje De Boeck die deze voorstelling mooi in evenwicht bracht en memorabel maakte.
Voilà, nu kan ik dit misschien wat langer onthouden.
maandag 30 mei 2022
driekleur 494
Dirk de Witte, De formule van Lorentz, 97
driekleur 493
Dirk de Witte, De formule van Lorentz, 71
parallel 193
Jeroen Brouwers, Het vliegenboek, 217
ǁ
We zijn inderdaad niet de almachtige godjes over onszelf, we kiezen, vervormen, vervalsen, drukken vier dimensies plat, kijken met breedhoekogen en met tele-ogen en met flash-back-ogen en met blinde ogen en staan zelfs onmachtig tegenover de lucifer die we aanstrijken want WE STRIJKEN GEEN LUCIFER AAN !
Dirk de Witte, De formule van Lorentz, 90
parallel 192
(…) overal was ik ik ik, ik was omsloten door mijzelf en zag mijzelf van alle kanten tegelijk.
Jeroen Brouwers, Winterlicht, 144
ǁ
(…) een lallende tautologie, waarin men alleen maar ik ik ik kan zeggen, niets méér.
Dirk de Witte, De formule van Lorentz, 112
notitie 200
Na een tweede honderdtal notities kan ik voor mezelf in deze notitie 200 nagaan waar mijn aandacht vooral naar uitgaat. De cijfers betreffen de nummering van de notities. Ze zijn terug te vinden via de zoekfunctie op mijn blog: tik in het vak links bovenaan ‘notitie ##’. Een overzicht van de eerste honderd notities is hier te vinden.
Literatuur (30 (29 in de eerste 100))
102. Guido Van Heulendonk, De
afrekening
106. Marieke Lucas Rijneveld, De avond is ongemak
113. Annie Ernaux, Passion
simple
119. Oscar van den Boogaard, Sensaties
125. In memoriam Stijn De Paepe
126-130. Fleur Jaeggy, De gelukzalige
jaren van tucht
135. Jonathan Franzen, Kruispunt
139. Over bepaalde passages in boeken van Bernard Dewulf en Auke Hulst
145. Auke Hulst, De Mitsukoshi Troostbaby
Company
153-156. Koen Peeters, De minzamen
157. Pieter Waterdrinker, Poubelle
158-159. Eriek Verpale, Beminde vriend
160. Heleen Debruyne, De huisvriend
174-175. Tom Lanoye, De draaischijf
178. Annie Ernaux doet niet aan egotripperij
180. Jon McGregor, Het woord voor rood
183. Een overzicht van mijn teksten over Jeroen Brouwers
184. Een eerste bedenking bij Carole Angier, Speak, Silence. In Search of W.G. Sebald
187. Brouwers en Kousbroek over de Jappenkampen
190. Claire-Louise Bennett, Kassa
19
198. Jeroen Brouwers, Winterlicht
Observaties uit het persoonlijk leven (20 (23))
105. Een spreeuwenzwerm
108. Droom over een garnizoensstad
114. Mijn exemplaar van Jij bent mijn mes
118. Het verwerven van vijf boeken
122. Hoe gaan we om met een overdosis
onheilstijdingen?
132. De wandelaar heeft oog voor elk kleinste levende ding
136. Zwijgen over de oorlog
141. Dromen over een gorilla en een panda
142. Verslag van een fietstochtje
148. Het gaat niet goed met X.
149. Oorlog op het Stil Ende
158. Ben ik onderworpen aan de depotplicht?
167. De ziel van het huis
169. In de wachtzaal
173. Ik droom over een koffer
177. Oogcontact bij een rockconcert
179. Een fietstochtje terwijl de oorlog woedt
188. Een dubbel atelierbezoek
189. De verwerving van een zeldzaam boek van Jeroen Brouwers
191. Een fietstochtje bij zonsopgang
199. Schrijven en erkenning voor het
schrijven
Media (16 (1))
103. Radio 1 heeft een nieuwe baseline
110. Een boze reactie van VRT-coryfee Lieven
Verstraete
120. De passage van Rob van Essen in Touché
121. De media bereiden ons voor op de passage van een storm
131. Beschaafd dialogeren op Facebook
138. Hoe lang mijn teksten mogen zijn volgens Jef Vermaere
144. Oorlog en waarheid
146. Het sérieux van politici in de media
150. Een kaakslag in Hollywood
168. Boeren en klimaatactivisten kapen de wielerreportages
171. Worden mijn teksten op Facebook wel goed gelezen?
181. De mediatisering van een troostend gebaar
192-194. Een terugblik op achttien jaar bloggen
196. Bij het stopzetten van mijn ‘wolken’-rubriek
Film (9 (7))
101. Jonas Carpignano, A
Ciambra
124. Mike Mills, C’mon C’mon
133. Lucía Cedrón, Cordero de Dios
137. Godfrey Reggio, Koyaanisqatsi
152. Kenneth Branagh, Belfast
163. Pernille Fischer Christensen, A Family
170. Éric Métayer en Andréa Bescond, Les chatouilles
176. Stanley Kubrick, Eyes Wide Shut
195. Stanley Tucci, Final Portrait
Maatschappelijke problemen (6 (13))
107. Mag wie honger heeft een brood stelen?
112. Het #metoo-hyperbewustzijn
134. Mijn verhouding tot jongeren
140. Goed nabuurschap
144. De impact van de smartphone, weerspiegeld in film en literatuur
151. Hans Rosling, Feitenkennis
Milieu (4 (0))
166. Het landschap verandert te snel
172. Ton Lemaire, Tegen de tijd
185. Een lezing over droogte
186. Het maaibeleid van de Brugse Groendienst
Politiek (4 (8))
104. Oorlogsdreiging
115. Het dreigen van Fernand Huts
147. De burgemeester doet een ontmenselijkende uitspraak
197. Het doorbreken van het cordon sanitaire
Televisie en radio (2 (7))
108. Bedenkingen bij Twee zomers van Tom Lenaerts en Paul Baeten
123. Het Journaal en de bomma van Bart Swings
Fotografie (1 (4))
111. Studentenfoto’s uit de jaren negentig
Schilderkunst (2 (1))
116. De zelfportretten van Filip Akkerman
117. De zelfportretten van Helene Schjerfbeck
Muziek (2 (1))
162. Mijn top-drie voor de Classics 1000
165. In memoriam Arno
Sport (2 (0))
164. Wielrenners hebben geen tijd voor theater
182. Club Brugge of Union?
Corona en vaccinatie (0 (5))
zondag 29 mei 2022
notitie 199
MESSAGE IN A BOTTLE
Winterlicht van Jeroen Brouwers gaat over de ware roeping van het schrijven, en over het conflict dat kan bestaan tussen die roeping en het verlangen naar erkenning. Schrijvers die het genoegen van de erkenning niet te smaken krijgen, belanden in de periferie van wat je het ‘literaire circuit’ zou kunnen noemen, de zogenaamd ‘officiële literatuur’. Alsof er buiten het corpus van door uitgeverijen gepolykopieerde teksten, min of meer aaibaar in boekvorm in de markt gezet, geen literaire activiteit zou kunnen bestaan, niet aan literatuur zou worden gedaan, niet met artistieke bedoelingen zou worden geschreven. Hangt de literaire kwaliteit van het vervaardigde dan enkel af van de zegening door een uitgever – niets anders dan een commercieel bedrijf, toch? En van welke toevalligheden hangt dat dan weer af? Hangt het af van het op de juiste plaats terechtkomen op het juiste moment? Van het ter uitgeverijkantore niet door het poetspersoneel in de papiermand te worden gekieperd? Van het humeur van de persoon die het manuscript in handen krijgt? En misschien ook van het moment waarop dat gebeurt: net voor het aperitiefmoment op vrijdagnamiddag dan wel tijdens een lome maandagvoormiddag na een zwaar weekendje in een van de kroegen van de Grachtengordel?
Hoe staat het met de huidige economische strategieën in het uitgeversbedrijf? Zijn deze verantwoordelijk voor het ‘message in a bottle’-gevoel dat wijdverspreid is onder aspirant-schrijvers die er zelfs maar aan dénken een manuscript te versturen? In hoeverre heeft het nog zin te geloven dat het allemaal wel goed komt, dat het ware talent zal bovendrijven, dat er out there wel degelijk een publiek bestaat voor wat met ijver en ernst in de beslotenheid van de schrijversroeping wordt geproduceerd? Wetende dat bepaalde literaire uitgeverijen zelfs geen manuscripten meer aanvaarden! Ik stuurde twee jaar geleden een exemplaar van mijn De elfde teen, vergezeld van een aanbevelingsbrief die was opgesteld door een over dat boek enthousiaste aan het desbetreffende huis verbonden schrijver, naar twee belangrijke uitgeverijen in Nederland – De Arbeiderspers en De Bezige Bij om ze niet te noemen – en kreeg niet eens een bevestiging van ontvangst terug.
Jeroen Brouwers kent de romantiek van de schrijversambitie. Hij wéét dat er heel veel zijn die het niet halen, wier in zee gegooide fles door niemand wordt opgepikt. A hundred billion bottles washed up on the shore.
‘Deze schrijvers, soms aangeduid met “periferen”, zijn de moedigste van alle soorten schrijvers,’ stelt Brouwers, immers: ‘zij blijven hun hele leven lang vruchteloos trouw aan de roeping van hun jeugd, zonder zich te laten deprimeren door het gegeven dat zij noch hun boeken door iemand worden gezien. Zij blijven schrijven en blijven, al vergrijzend, geloven in de waarde van hun werk en in de rechtvaardigheid van het lot, – eens, eens zal het misschien gebeuren dat hun boeken worden opgemerkt. Dit tijdstip breekt nooit aan, niet tijdens hun leven en niet na hun dood: – hun levenswerk was overbodig en behoort tot het Niets, alsof het niet was geschreven.’ (38)
Waaraan je een ware schrijversroeping herkent, daarover laat Jacob Voorlandt, de oude en al grotendeels vergeten schrijver die het hoofdpersonage is in Winterlicht, ten overstaan van zijn jongere idem ego geen twijfel bestaan: ‘Wie wil schrijven moet uitsluitend schrijven, en vierentwintig uur per etmaal voor zijn schrijverij, en voor niets anders, beschikbaar zijn, dag en nacht, alles wat hij doet of meemaakt in het teken stellend van het oeuvre dat hij maakt, zijn hele leven lang, en het beschouwen als zijn lot dat hij niet kan ontlopen en overigens tot in de uiterste consequentie ook niet wil ontlopen, - dát is een schrijver.’ (111) Wie ‘in plaats van te schrijven wegzak[t] in het veilige bestaan van een goed gesalarieerde betrekking’ (132) moet niet pretenderen dat hij een schrijversroeping heeft.
En voor het overige kun je in het huidige uitgeefklimaat als zestigjarige man enkel wachten op een wonder. Een andere belangrijke Vlaamse schrijver, niet dezelfde als de twee eerder genoemde en tien jaar ouder dan ikzelf (en ook enthousiast over mijn boek), liet me al eens weten ‘dat alle uitgeverijen hengelen naar mensen, hoe zullen we het zeggen, die niet jouw en mijn profiel hebben qua leeftijd en achtergrond’.
Ondertussen ploeg ik rustig voort en amuseer me kostelijk.
Jeroen Brouwers, Winterlicht (1983)
zaterdag 28 mei 2022
facebookbericht 1143
Beste Martin Pulaski, ik had je natuurlijk graag een warmer welkom bereid, maar het is niet anders. Overigens snijd je daar een interessant onderwerp aan, dat wel eens onder de loep zou mogen genomen door een moedige journalist (ik denk aan Filip Rogiers, Pascal Verbeken of Stijn Tormans, maar er zijn er vast nog meer): het imago van onze regio in het buitenland. We kennen allemaal het internationale imagobeleid van onze bewindvoerders, die graag uitpakt met 'Vlaamse primitieven', 'flandriens', 'IT', 'biogenetics', bier en pralines, maar hoe denkt de modale Fransman, Nederlander, Italiaan, Spanjaard, Duitser wérkelijk over wat hem van hieruit bereikt? Hoe ziet hij/zij de 'Vlaamse mentaliteit'? En nog een ander onderwerp waarover ik wel eens graag een gedegen reportage zou zien verschijnen, is de emigratie vanuit Vlaanderen door mensen (waarschijnlijk meestal links en goed in de slappe was zittend) die dat hele gedoe rond Vlaamse 'identiteit' beu zijn, als ze er al geen schrik voor hebben opgevat. Mij hebben in elk geval al veel berichten bereikt over mensen die, niet alleen omdat het daar goedkoper wonen is, alvast naar Wallonië zijn verhuisd. (Misschien zijn beide onderwerpen al eens aan bod gekomen, dan krijg ik graag verwijzingen.)
Jeroen Brouwers, Winterlicht
notitie 198
(220523 en 220527)
DE ANGST VERGETEN TE WORDEN
In Kroniek van een karakter licht Jeroen Brouwers toe waarover zijn roman Winterlicht gaat: over een schrijver ‘die zijn hele leven lang boeken heeft geschreven en niettemin al vergeten was toen hij stierf’ (deel 2, 125; brief van 16 augustus 1983 aan Harry Prick). Zo’n schrijver is Jeroen Brouwers zelf alleszins niet geworden – maar hij voelde zich wel bevangen door die angst: ‘dat gegeven obsedeert mij’. Zijn hele leven en schrijversloopbaan (bij Brouwers is dat een en hetzelfde: ‘Voor zover ik besta, besta ik uit tekst (…)’ (Winterlicht, 183)) werd hij aangedreven door het verlangen een tastbaar spoor na te laten. Dat hij zelf moest sterven, geen probleem: iedereen moet sterven. Maar dat zijn ‘oeuvre’ samen met hem zou verdwijnen of, erger nog, al zou verdwenen zijn wanneer hij zelf verdween, die gedachte kon hij niet verdragen en zijn hele werk is daar dan ook van doordrongen. ‘Ik kan mij niet verzoenen met mijn leven, dat nutteloos is (“een lichtflits tussen twee eeuwigheden duisternis”) als er geen doel aan wordt gegeven, welk doel geen ander kan zijn dan het onvergeetbaar maken van mezelf.’ (23)De schrijver waarvan sprake is in het brieffragment hierboven heet ‘Voorlandt’. Ik had Winterlicht nog niet gelezen – het overlijden van Brouwers vorige week vormde een goede aanleiding.
Winterlicht is een van de hoogtepunten in Brouwers’ oeuvre. Het is een onwaarschijnlijk strak gecomponeerde roman, een die ten overvloede illustreert dat bij Brouwers, en a fortiori in zijn werk, er inderdaad niets is ‘dat niet iets anders aanraakt’.
Formeel bekeken lijkt Winterlicht mij een generale repetitie op het niet veel later gepubliceerde pièce de résistance in Brouwers’ oeuvre, De zondvloed. Winterlicht is een formidabele, gewaagde constructie, waarin de auteur zoveel borden tegelijk draaiende houdt op buigzame staken, dat je als lezer voortdurend vreest dat het hele geval in elkaar zal stuiken. Maar dat doet het niet.
Inhoudelijk heeft Winterlicht raakpunten met wat veel later Patiënt E. Busken zou worden, Brouwers’ laatste roman (en óók een hoogtepunt), verschenen toen hij niet meer moest vrezen dat hij nog bij leven al zou vergeten zijn.
In Winterlicht gaat de ik-figuur, een voormalige redacteur op een uitgeverij en nu een fulltime schrijver in wie we zeer gemakkelijk de Jeroen Brouwers herkennen zoals hij zich in zijn hele oeuvre en ook in zijn brieven aan ons presenteert, op zoek naar en op bezoek bij de oude, uitgerangeerde en alreeds grondig vergeten schrijver Jacob Voorlandt. Het moge duidelijk zijn: deze Voorlandt is de schrijver die Brouwers vréést te zullen worden. De fictieve Voorlandt bezoeken en beschrijven en daardoor in eer herstellen lijkt wel een anticiperende, magische handeling die erop gericht is om dat vreselijke lot alvast voor zichzelf af te wenden. ‘Alsof ik in jou de voorafbeelding van mijzelf zag, ronddolend in het oord van eenzaamheid dat het voorland is van iedere schrijver.’ (150)
Het is ronduit indrukwekkend hoe Brouwers erin slaagt om dit verhaal tot op het eind spannend, geloofwaardig en zinvol te houden. Op het hoogtepunt van zijn kunnen als schrijver balanceert Brouwers hier op de grenzen tussen droom, fictie en werkelijkheid; schuift hij voortdurend heen en weer van heden naar toekomst; zet hij een labyrint van spiegels en half- of helemaal doorzichtige glasplaten uit waarin de lezer niet anders kan dan verdwalen, zich stoten en op de duur verwoed de uitgang zoeken: ‘overal was ik ik ik, ik was omsloten door mijzelf en zag mijzelf van alle kanten tegelijk. Zag ik mij hier een stap vooruit doen, tegelijkertijd zag ik mij daar een stap achteruit doen, links van mij verdween ik in een niets en rechts van mij dook ik op hetzelfde ogenblik uit een ander niets weer op, – soms zag ik mezelf tot achter de eindeloosheid met mijzelf vermenigvuldigd: ik in een onafzienbaar en strak gelid, dat bestond uit een tienduizend- of honderdduizendvoudige herhaling van mijzelf, kilometers verderop in een verdwijnpunt vervagend.’ (144-145) (Opdracht voor de cursus creative writing: beschrijf uw ervaring in een spiegelpaleis. Niemand, neen niemand doet beter dan dit. Onmogelijk.)
Brouwers schuift met ongelooflijke beheersing en metier metaforen, motieven en symbolen in elkaar: wolken en luchtschepen die overdrijven in de lucht, as die in het gezicht waait, zwarte vogels en stilstaande uurwerken, vallende onrijpe peren, sleutels die in geen enkel slot passen, vrouwen die het hoofd verbergen onder een zwarte cape. Enzovoort. De compositie van dit boek is meesterlijk en er staat werkelijk geen woord in dat niet op de een of andere manier zijn betekenis krijgt in het licht van het geheel. Hoezeer Brouwers hecht aan een dergelijke compositorische eenheid, moge blijken uit het feit dat hij – met instemming – een citaat van J. Bernlef over Stig Dagerman aanhaalt in zijn essay over de Zweedse schrijver van Het verbrande kind in Het vliegenboek: ‘Er zijn maar weinig schrijvers die de illusie weten te wekken dat ieder woord onvervangbaar is en op zijn juiste plaats staat.’ (177)
Jeroen Brouwers, Kroniek
van een karakter, deel 2: 1982-1986 De oude Faust (1987)
Jeroen Brouwers, Winterlicht (1983)
Jeroen Brouwers, ‘De
levende stilte van Stig Dagerman’, in: Het
vliegenboek (1991)
vrijdag 27 mei 2022
parallel 191
Claire-Louise Bennett, Kassa 19, 76
ǁ
‘(…) al dat papier bevat tekst, al die tekst moet (ik weet niet waarom) worden gelezen, maar zodra ik, in de gestalte van de oude man, wil beginnen te lezen, lost de tekst zich op en blijken alle vellen papier blanco te zijn.’
Jeroen Brouwers, Winterlicht, 35
driekleur 492
Jeroen Brouwers, Winterlicht, 113-114
notitie 197
NORMALISERING
Vorige week was Tom Van Grieken, de voorzitter van de voor zijn vervelling als dusdanig veroordeelde racistische slang Vlaams Belang, te gast bij Viktor Orbán, de premier van Hongarije die niet bekendstaat om zijn voorliefde voor de parlementaire democratie. Waarin het Vlaams Belang overigens al sinds 1989 opgesloten zit achter een cordon sanitaire. Een week na dat bezoek roept Orbán in zijn land de noodtoestand uit. Daarmee zet hij het Hongaarse parlement min of meer buitenspel. Niet dat er een oorzakelijk verband tussen beide feiten bestaat, maar betekenisvol is het wel.
Gisteren was Tom Van Grieken te gast bij de Katholieke Universiteit Leuven. Hij mocht er op uitnodiging van Bart Maddens een gastcollege komen geven over, jawel, het cordon sanitaire. Maddens is theoreticus van de ontbinding van de Belgische staat en raadgever van de Nieuw-Vlaamse Alliantie (N-VA). Enfin, wat hij bij die partij precies doet of voor haar betekent, is niet transparant, maar dat hij een radicale Vlaams-nationalist is, is wel duidelijk.
Dat Maddens buiten medeweten van rector Sels Van Grieken uitnodigt om een spreekbeurt te komen geven, is op zijn minst discutabel. Sels wist van niets en wast zijn handen in onschuld. ‘Iemand het woord geven is niet hetzelfde als diens gedachtegoed “normaliseren”. Beschaafd debatteren en argumenteren blijft een bouwsteen van ons samenlevingsmodel,’ klinkt het anderzijds, maar anderzijds bevestigt hij toch ook: ‘Een cordon rond racisme en discriminatie blijft nodig. En ja: Vlaams Belang is en blijft een partij die staat voor racisme en discriminatie. En dat zullen we aan KU Leuven nooit normaliseren.’ Ondertussen heeft Van Grieken wel ongehinderd een jong publiek kunnen warmmaken voor het gedachtegoed van zijn partij. Vlak voor de verkiezingen van 2024, waarin hij hoopt om samen met de N-VA de meerderheid te kunnen vormen die nodig is om de onafhankelijkheid van Vlaanderen te bewerkstelligen, is dat aardig meegenomen.
Ondertussen zien we toch ook dat op de openbare zender, de Vlaamse Radio en Televisie (VRT), het cordon sanitaire steeds vaker wordt doorbroken. Regelmatig mogen Blokkers daar aantreden in duidingsprogramma’s. Dat was vroeger niet het geval. En dat is bijvoorbeeld in Wallonië, waar datzelfde cordon wél nog strikt wordt nageleefd, nog altijd ondenkbaar.
Is het spijkers op laag water zoeken wanneer ik stel dat de N-VA, die op de VRT via een meerderheid in de raad van bestuur de plak zwaait, de collega-Vlaams-nationalisten alvast salonfähig aan het maken is, met het oog op het post-Belgische tijdvak? Want straks zitten ze misschien samen in de regering en zijn er allicht ook VB-ministers.
Te gek? Welneen. Eveneens deze week werd in Grimbergen Bart Laeremans burgemeester. Bart wie? Bart Laeremans. Bart Laeremans voert daar de lokale partij Vernieuwing aan en komt, door een onenigheid in de coalitie die tot nu de gemeente bestuurde, aan de macht. Bart Laeremans stapte in 2015 uit het Vlaams Belang, na daar sinds 1995 de extreme posities van het Vlaams Blok en Belang te hebben onderschreven en nadat hij ze ook een tijdlang als volksvertegenwoordiger heeft verdedigd. Een van de verkozenen van Vernieuwing in Grimbergen moest uit de gemeenteraad worden geweerd omdat hij een lidkaart bleek te hebben van het Vlaams Belang, dat trouwens voor die gemeenteraadsverkiezingen niet in die gemeente was opgekomen.
En zo zien we het langzaam binnensijpelen. Het water vindt zijn weg. Langs de muren, door de vloer, tot in de kelder. De schimmel en de verrotting zetten in. De bewoners slapen nog.
affiches van op til staande Vlaams-nationalistische activiteiten |
woensdag 25 mei 2022
notitie 196
EINDE VAN EEN RUBRIEK
Op 22 januari 2011 postte ik een eerste keer een bijdrage voor de rubriek ‘Wolken’. 770 posts en 4.600 wolkenfragmenten uit de boeken die ik las later denk ik dat het maar beter is dat ik daarmee stop. Het feit dat in het boek dat ik net uit heb (Winterlicht van Jeroen Brouwers) het recordaantal van maar liefst 62 wolkenfragmenten voorkomt en ik geen zin heb om al die fragmenten over te tikken, is daar zeker niet vreemd aan. Maar ik dacht al een tijdje dat het welletjes was geweest.
Vooraf dit: de regel was dat het over échte wolken moest gaan. Geen wolken zoals in de uitdrukking ‘met zijn hoofd in de wolken’ of zoals ze ook voorkomen door samenklitting van andere substanties dan damp, bijvoorbeeld als rook of stof. Het woord ‘wolkenkrabber’, dat vaak in mijn opsommingen voorkomt, vormde een uitzondering omdat je het daarmee, als je het letterlijk opvat, wel degelijk hebt over een gebouw dat zo hoog komt dat het tot in de wolken reikt en daar dus – in niet-letterlijke zin – aan krabt, zeker wanneer deze laag overdrijven.
Uiteraard is nu de vraag wat de bedoeling was van die verzameling wolkenfragmenten. Want er moet toch aardig wat tijd in gekropen zijn? Reken uit, 4.600 citaten a rato van plusminus anderhalve minuut per citaat, nodig om het over te tikken (een ruwe en wellicht te optimistische schatting), dat geeft toch al vlug een paar werkdagen, om niet te zeggen werkweken. En ook al waren die gespreid over meer dan elf jaar, het was toch een hele investering. Wat leverde dat op?
Wel, mocht ik niet het gevoel hebben gehad dat het iets opleverde, ik zou het natuurlijk nooit zo lang hebben volgehouden. Ik ben resoluut en absoluut voorstander van het nutteloosheidsprincipe, maar toch ook nog altijd niet helemáál gek.
Overigens las natuurlijk geen kat al die overgetikte fragmenten, behalve W.D., die mij verzekerde dat hij er altijd met plezier naar uitkeek. W., mocht je dit lezen: ik ben je daar zeer erkentelijk voor, maar nu zal je vrede moeten nemen met andere ongein op deze blog.
Om te beginnen, ik had plezier in dat overtikken. Het was een goede oefening. Niet in tikken, want dat kan ik vrij goed, maar in schrijven. Elke auteur heeft zijn eigen muziekje – of soms helemaal geen muziekje, maar die auteurs lees ik dan weer liever niet. Door één element te isoleren, in mijn geval ‘wolken’ maar het had net zo goed iets anders kunnen zijn, wordt het mogelijk om dat muziekje beter te bestuderen. Het is bovendien echt leerzaam om te zien hoe auteurs op verschillende manieren met dat gegeven omgaan. Je hebt er die voortdurend met hun kop in de wolken leven, terwijl anderen dan weer uitsluitend naar de grond lijken te turen. Sommigen maken van wolken een metafoor, voor anderen is het een louter meteorologische aangelegenheid. Voor auteur Zus is een wolk een schier metafysisch gegeven, voor auteur Zo blijven wolken niet meer dan een decorstuk, in het beste geval een dat naderend onheil aankondigt. Enzovoort, de mogelijkheden zijn legio.
Dan is er ook de beschrijving zelf. Zeer opvallend is dat sommigen niet verder komen dan het woord ‘wolk’ voor het ‘gegeven’ wolk. Anderen hebben het over cumulus-, cumulonimbus-, schapen-, donderwolken… Tom Lanoye krijgt hier de ereprijs want hem zag ik onlangs de nog nooit eerder waargenomen uitdrukking ‘hangbuikwolken’ bezigen (De draaischijf, 280) en ik kon mij daar een perfecte voorstelling bij vormen.
Een interessant fenomeen is ook, behalve de frequentie, de spreiding in het boek. Ik durf te beweren dat er een correlatie bestaat tussen de mooi en egaal over het hele boek verspreide aanwezigheid van wolkenvermeldingen en de literaire kwaliteit van de roman in kwestie. Aangenomen dat een roman – want daarover ging het meestal – een soort van weefsel is, wat mijn opvatting is (zie daarover hier), dan lijkt het mij logisch dat een draad in dat hele weefsel opduikt, schering- en inslaggewijs.
Maar goed. Er valt nog wel meer over die wolkenrubriek te melden, die dus bij dezen wordt opgedoekt maar die, zoals alles op mijn blog, toegankelijk blijft.
dinsdag 24 mei 2022
Stanley Tucci, Final Portrait
notitie 195
(220522)
DE WOLKEN VAN 1964
Ik heb niets tegen lowbudgetfilms, maar wél als ze zich in een voorbije tijd afspelen en je, doordat er geen geld is voor rekwisieten, met wolkenluchten vrede moet nemen omdat de camera de straat zoals hij er vandaag uitziet angstvallig buiten beeld moet houden. Zo moeten we in Final Portrait (Stanley Tucci, 2017), een film die zich afspeelt in het Parijs van 1964, voor wat betreft de stadsbeelden vrede nemen met enkele figuranten in contemporaine kledij en enkele oldtimers die voorbijrijden in een voor een halfuur vrijgemaakte Parijse straat: een Dauphine, zo’n uit golfplaten opgetrokken Citroën-bestelwagen en uiteraard de obligate DS. Maar voor de rest krijgen we vooral wolken te zien, en uiteraard niet deze die in 1964 boven de Lichtstad dreven.Dat valt wat mager uit, zeker ook omdat het grootste deel van de film zich afspeelt in wat een reconstructie van het atelier van kunstschilder en beeldhouwer Alberto Giacometti moet voorstellen en we dus niet vaak een luchtje kunnen scheppen – wat een ernstig bezwaar is want de toeschouwer wordt toch wel door enige claustrofobie bevangen. Bovendien dragen de talloze filterloze Franse sigaretten, het zullen wel Gauloises geweest zijn, die in dat atelier worden opgestookt niet bij tot gezonde atmosferische omstandigheden.
Het verhaal is eenvoudig. De Amerikaanse schrijver James Lord laat zich portretteren door de Italiaans-Zwitserse kunstenaar. Een filmpje van Christie’s documenteert dit gegeven in korter bestek dan Tucci deed met zijn film. De omschrijving van Christie’s van het uiteindelijke portret vind ik nogal pompeus: ‘The result of this intense exchange between Giacometti and James Lord, the artist and his sitter, is a superb head whose eyes flash the penetrating gaze of a Byzantine icon, a seated figure that displays the assertive presence of an Egyptian pharaoh, and a lambent corona of silvery grey paint that projects the aura of a Christ en gloire, en majesté.’ Maar mijn gedacht over het schilderij doet er hier verder niet toe – we hebben het over de film.
Giacometti wordt vertolkt door Geoffrey Rush. Die doet dat bijzonder goed – al moet het gezegd dat de grumpy en eigenzinnige gedragingen van de dan 63-jarige en geen twee jaar meer te leven hebbende kunstschilder die hij moet vertolken zich wel bijzonder goed lenen tot een reeks van zeer karikaturaal neergezette gebaren: onafgebroken sigaretten roken, ijsberen door het atelier, in wanhoop voorovergebogen zitten op de voor de schildersezel geplaatste stoel, enzovoort. Tucci concentreert zich zo hard op de weergave van de veronderstelde pathetiek van het kunstenaarschap dat het op de lachspieren begint te werken. (Een grappig neveneffect is dat Rush bijwijlen bijzonder goed op György Konrád gelijkt, ook al omdat die ook zo’n aarzelende en mummelende manier van spreken had en voortdurend zat te paffen – maar dat geheel terzijde.)
In schril contrast met de expressieve schilder is er het model, gespeeld door Armie Hammer. Hij moet vooral stilzitten en zo weinig mogelijk expressief zijn. Dat is een interessant gegeven, maar wel ook een uitdaging voor een regisseur! Tucci doet bijgevolg erg zijn best om afwisseling te brengen in de lange poseersessies, maar ja, dan zijn er de Parijse wolken! En die occasionele DS.
Spanning in het verhaal komt er door de foute inschatting van de tijd die het poseren in beslag zal nemen. De aanvankelijk geplande twee uur dijen al vlug uit tot een dag of twee, vier, zeven… Enfin, veertien dagen later slaagt Lord er eindelijk in om Giacometti ervan te overtuigen dat het portret áf is. (We weten dat het zo is gegaan omdat James Lord over deze ervaring een boek heeft geschreven: A Giacometti Portrait (1965).)
Ja, wanneer is een portret, en bij uitbreiding een schilderij of kunstwerk, áf? Dat is nog de boeiendste vraag die door deze film wordt opgeworpen. Als ik het uiteindelijke resultaat zie, ben ik er nog niet meteen van overtuigd dat elk wit of grijs of zwart streepje erop echt wel noodzakelijk is – misschien hadden er nog wel andere witte, grijze of zwarte streepjes op kunnen staan. Maar hoe ziet de kunstenaar het zelf? We zullen het nooit weten. Wanneer James Lord, ten einde raad, de schilder er eindelijk van kan overtuigen dat hij nu maar beter stopt, keurt Alberto Giacometti het resultaat, dat in zijn ogen niet anders dan voorlopig kan zijn (als hij het al niet voor de zoveelste keer volledig zou willen wegwissen), goed – maar hij nuanceert meteen: ‘Ja, het zou een goed begin kunnen zijn.’
maandag 23 mei 2022
notitie 194
ACHTTIEN JAAR BLOGGEN (3/3)
Af en toe diep ik uit mijn analoog archief teksten op uit de tijd dat ik cultureel en vervolgens louter literair journalist was, maar meestal gaan de recensies en notities op mijn blog toch over boeken die ik nu lees en films die ik nu zie. Tot voor kort ging het vaak om boeken die ik las in het kader van de leesclubs die ik meer dan een decennium begeleidde. Tegenwoordig doe ik het allemaal enkel nog voor mijn plezier. Lezen, films bekijken en schrijven: ik doe het even graag en zolang ik de indruk heb dat anderen er iets aan kunnen hebben, maak ik graag mijn bevindingen wereldkundig.
Enkele keren maakte ik een reeks waarin ik dagboekachtige notities kwijt kon. Het gaat dan wel meestal om beschouwingen van culturele of politieke aard. Ik ga ervan uit dat er geen noodzaak bestaat om mijn persoonlijke huis-, tuin- en keukenaangelegenheden aan de grote klok te hangen. Bij mijn geen katten- of voedselfoto’s, geen loodgietersleed of medische beslommeringen, geen berichten over de kinderen en/of kleinkinderen noch over intieme aangelegenheden. Ik heb er ook altijd over gewaakt dat men op basis van mijn blog niet kan achterhalen wat ik om den brode doe.
Toch kwamen er stilaan langere reeksen die ingaan op persoonlijke aangelegenheden. In 2014 maakte ik een fietsreis door Frankrijk en daar bracht ik uitvoerig verslag over uit. (Zie hier voor een samenvatting.) En in 2018 belandde ik na een fietsongeluk voor twee maanden in het ziekenhuis. Ook daarover schreef ik, ook hier zonder de bredere context uit het oog te verliezen.
De rubriek ‘LVO’ startte ik in september 2019. ‘LVO’ staat voor ‘Het leven als voorlopige oplossing’ en, jawel, dat is ook de titel van mijn blog. Maar hier gaat het om notities die allemaal samen een autobiografie moeten vormen. Op mijn blog verschenen tot nu toe 220 afleveringen die de basis vormen van wat in afgewerkte vorm tot dusver in twee in eigen beheer uitgegeven boekdelen is uitgemond: De elfde teen (2020) en Populierendreef 29 (2021). Het derde deel van deze autobiografische cyclus Het leven als voorlopige oplossing is in voorbereiding: Het maaiveld verschijnt wellicht in het najaar van 2022. Ik zal op tijd laten weten wanneer erop kan worden ingetekend.
In mindere mate – maar toch ook – autobiografisch was de reeks ‘Op naar de zestig’, die liep van 13 oktober 2020 tot 12 oktober 2021, mijn zestigste verjaardag. Elke dag plaatste ik een foto met daaronder een bijschrift van precies honderd woorden. Een leuke schrijfoefening was dat, die druk werd gevolgd, niet het minst omdat een lengte van honderd woorden op Facebook stilaan de maximale aandachtsboog is. En natuurlijk ook omdat er telkens een plaatje bij het verhaal stond.
Een interessant gegeven bij het autobiografisch schrijven is het respecteren van de privacy. Privacy wordt, in deze tijd waarin stilaan iedereen op de toppen van zijn tenen loopt, steeds nadrukkelijker een heikele aangelegenheid. Op Facebook waak ik er in elk geval over dat mijn teksten en de commentaren die erbij worden geleverd niet verglijden tot scheldpartijen en steriel gepolariseer. Om een en ander binnen de perken van het fatsoen te houden, helpt, zo blijkt, een beleefde toon.
Ik waak er ook over dat ik niet te veel tijd aan mijn blog en aan Facebook besteed. Ik post elke dag omstreeks acht uur ’s ochtends mijn dagelijkse foto. Tegen het eind van 2022 zal ik met die reeks bij ongeveer 6700 zijn aangekomen – ik vermoed dat ik daarmee in ons land een van de langstlopende ‘dagelijkse foto’-reeksen in stand houd. Daarna werk ik mijn eveneens dagelijkse notitie af, waarvoor ik meestal al de dag voordien de fundering heb gelegd. Wanneer die beide zelfopgelegde taken zijn ingevuld, doe ik mijn ronde bij mijn Facebook-collega’s, weliswaar in hoge mate gestuurd door de grillen van het altijd ondoorzichtige algoritme maar toch, naar mijn gevoel, voldoende om min of meer op de hoogte te zijn van wat urgent is: je weet op de duur wie je in de gaten moet houden. En ook wie niet, natuurlijk. En wanneer dat allemaal gebeurd is en het zo tegen negen uur draait, keer ik terug naar mijn analoge wereld. Uiteraard kan ik niet weerstaan aan de aandrang om in de loop van de dag af en toe eens te gaan kijken of er zich belangwekkende nieuwigheden of interessante reacties op mijn posts hebben aangediend. Vaak leidt dat dan weer tot nieuwe zijwegen en dwaaltochten, die op hun beurt vaak inspiratie opleveren voor nieuwe notities. Om die reden ben ik niet geneigd te stellen dat ik ‘tijd verlies’ aan Facebook, al moet ik toch vaststellen dat ik achteraf vaak weer eens niet meer weet waar ik overal heb gezeten. Wat ik verder over Facebook denk, is hier te lezen.
Ooit zal over deze blog het doek vallen. Hopelijk niet doordat Blogger, de leverancier van de gratis software, er de stekker uit trekt, maar wel omdat ik op een gegeven ogenblik de pijp aan Maarten zal geven. Dat gebeurt uiteraard pas over minstens vijfenveertig jaar, maar toch. Ik wacht echter niet om ‘afscheid van mijn digitaal bestaan’ te beginnen nemen – dat is meteen de titel van een rubriek waarin ik de beste bijdragen tot deze blog nog eens oprakel.