KOM UIT UW KOT
‘Ik heb mezelf vroeg geleerd om net dat te doen waarvoor ik bang was. Vermijden is de kortste weg naar somberheid en isolatie.’ Dat zegt Arnon Grunberg in het door Guinevere Claeys voor De Standaard afgenomen interview en ik denk dat hij groot gelijk heeft. Zoals wel vaker.
Het vergde enige zelfovertuigingskracht om mij deze namiddag naar Sint-Kruis te begeven waar Bruno Van Dycke vandaag openatelier hield. Bruno maakt schilderijen die ik wel graag zie. Bovendien heeft hij – en dat speelt zeker mee in mijn aanvoelen dat het bezoeken van zijn atelier wel gepast is – al verschillende keren blijk heeft gegeven van belangstelling voor mijn werk.
Bon, ik begeef mij, geholpen door het mooie weer, per fiets naar het zes kilometer van mijn woning verwijderde Rooigemkasteel, voormalig buitenoord van de bisschop van Brugge. In de stallingen heeft Bruno sinds kort zijn nieuwe atelier. Anderhalf uur later lees ik, terug thuis, het interview met Grunberg en kan niet anders dan beamen wat hij zegt over het vermijden van het vermijden.
Bij het betreden van het domein zie ik Bruno praten met twee bezoekers. Ik zeg ‘Dag Bruno’ maar dan blijkt dat niet Bruno voor me staat maar wel diens zeer goed op hem gelijkende broer. Het overkomt hem wel vaker, zegt Bruno’s broer, dat men in hem Bruno herkent.
Ik tref dan toch Bruno aan, in zijn atelier, tussen zijn zeer grondig bewerkte bijna monochrome landschappen – ik zie er landschappen in, geabstraheerde landschappen. Ik zie het grote palet met de leeggeknepen tubes en krijg zin om te schilderen. Bruno biedt me een glas water aan. Naast me komt een man met een witte pet zitten. Hij zegt dat hij van de Arabische ud-muziek houdt die stilletjes de ruimte vult.
Ook Kristoffel Boudens is aanwezig, in een andere stalling: hij maakt er zijn tekeningen, schilderijen en letterkapobjecten. Hij heeft net een deksel voor een doos vol probeersels beschilderd met dezelfde spreuk als deze op het T-shirt waarmee aftredend minister Beke tijdens zijn treurige persconferentie zijn dochtertje liet opdraven: ‘Nothing to prove’. ‘Geheel toevallig,’ zegt Kristoffel. ‘Ik was in elk geval eerst!’ Kristoffels letters zijn ook veel mooier dan die op dat T-shirt. Omdat ik iets zei over een klein etsje, voorstellende een bootje onder een onweerswolk, laat Kristoffel me een hele map zien met dergelijke werkjes, nu ook alweer een paar decennia geleden gemaakt. Tijdens mijn bezoek aan dit atelier valt mijn oog ook op een liefdevol rijtje van vijf portretfoto’s: de vijf broers en zussen Boudens, allemaal op de een of andere manier met letters en vormgeving in de weer.
Op het terrein tussen beide ateliers loop ik S. en D. tegen het lijf. Een jaar of twaalf geleden hebben we nog een tijdje samen geprobeerd om iets cultureels uit de grond te stampen. We informeren naar elkaars toestand en ja, we worden elk jaar een jaartje ouder. D. zegt elke dag wel zijn twee of drie pijntjes te voelen. Ik denk: het blad is gekeerd en hoe jammer dat we elkaar niet zijn blijven zien, dat we niet alerter zijn geweest in onze omgang met elkaar.
Ik maak kennis met John. John is een vriend van een gemeenschappelijke vriend met wie hij allerlei analoge dingen doet. Geen internet, alles nog tastbaar op papier. Ik vertel hem wat ik doe, hij is geïnteresseerd en we spreken af dat we eens zullen afspreken.
En dan is er de araman. Hij staat midden op het grasperk te pronken met een reusachtige ara die de Oekraïense kleuren uitdraagt. De man praat graag over zijn papegaai. De papegaai laat het zich welgevallen dat er over hem wordt gepraat. Papegaaien worden oud, vaak overleven ze hun eigenaars.
Ja, dat alles heb ik meegemaakt. Grunberg heeft gelijk, Blaise Pascal dit keer niet.