maandag 16 mei 2022

notitie 187

(220513)

KAMPSYNDROOM

Een paar dagen geleden overleed Jeroen Brouwers en uit onversneden devotie herlas ik van hem Bezonken rood. (Ik koos dat boek en niet bijvoorbeeld De zondvloed omwille van het formaat. Maar ik neem me wel voor om heel binnenkort eens de volledige, door het Houtekiet van Julien Weverbergh uitgegeven, tweedelige brievenuitgave Kroniek van een karakter te lezen. (Correctie: gedeeltelijk te hérlezen want ik las dertig jaar geleden alvast het eerste deel, De Achterhoek).)

Op Facebook plaatste ik een bloemlezing van de teksten over Brouwers die ik de voorbije zeventien jaar op mijn blog plaatste. Een van de reacties daarop kwam van Simon Gelten: ‘Het ging in de discussie tussen Brouwers en Kousbroek over veel meer dan over de echtheid van de herinneringen van Brouwers over een Jappenkamp. En dat Bezonken rood een roman is, maakt voor die discussie niet zoveel uit, een roman is maar een roman en hoeft niet “waar” te zijn (waar gebeurd is een slap excuus, zei geloof ik ooit een andere beroemde auteur), maar een literair werk kan relevant zijn voor een bepaalde context waarin het staat, en die context was het onderwerp van de discussie. Zoals je misschien wel aanvoelt, nam ik het in die discussie op voor Kousbroek. De weerslag van de kritiek op Brouwers (en niet alleen Brouwers) vind je in Het Oostindisch kampsyndroom van Kousbroek.’

Dat boek van Rudy Kousbroek bezit ik niet, maar wat ik wel in huis heb zijn enige fragmenten daaruit, verzameld in de bloemlezing Het meisjeseiland. In het essay ‘Het recht op woede’ schrijft Kousbroek in 1992 met betrekking tot ‘de voortdurende intimidatie door de Indische oorlogsslachtoffers dat zij “in hun leed worden gekwetst”’ en dat ‘[d]e grote doorbraak op dit gebied (…) Bezonken rood van Jeroen Brouwers [was], waarin een Indisch kamp bewust werd beschreven of het een Duits kamp was, met parafernalia en onmenselijkheden ontleend aan de Duitse vernietigingskampen’. (310) Kousbroek noemt dat: ‘racisme’.

Wat betreft die ‘parafernalia’ dient Brouwers Kousbroek van antwoord in 1988, in het essay ‘Het Oostindisch kampsyndroom’, opgenomen in Het vliegenboek (1991). Na een hele opsomming van – gedocumenteerde – Japanse wreedheden voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog, gaat hij ertoe over het verwijt van ‘Oostindisch kampsyndroom’ (het zich aanhoudend beroepen op slachtofferschap) om te buigen tot een ‘Kousbroeksyndroom’: ‘De Kousbroeksyndromicus, zelf leugenaar, zegt van anderen, die niet liegen, dat zij liegen.’ (358)

Leuk om lezen, dat wel!

In 1982, een jaar na de publicatie van Bezonken rood, schrijft Brouwers in een brief aan Corine Spoor over ‘de rel’ dat het gaat om de vraag ‘of het al dan niet “geoorloofd” is om in een “werk van verbeelding” (b.v. een roman) “de historische werkelijkheid” geweld aan te doen’. Hij zegt dat die rel, ‘de derde in vijf jaar die ik ontketen’ hem de strot uithangt. En dat zijn (cursivering van Brouwers in het oorspronkelijke citaat: ‘Mijn’) antwoord op die vraag luidt: ‘ja, dat is “geoorloofd”. (Kroniek van een karakter, deel 2, 7) Wat verderop in diezelfde brief verantwoordt Brouwers waarom hij zijn boek schreef: die kampen waren wel degelijk ‘erg’, maar er rust vreemd genoeg een soort van taboe op in de Nederlandse literatuur. Wel stelt hij vast dat zijn (zelfde opmerking over dat cursief) familieleden ‘over het Jappenkamp pratende altijd [hebben] gelachen en er soms zelfs met vertedering en heimwee over gepraat’. (9) Dát heeft Brouwers willen aankaarten, wat hij overigens in Bezonken rood expliciet stelt.

In een artikel voor het NRC vat Kester Freriks de hele kwestie goed samen. Hij haalt aan wat Brouwers schreef bij de vijftigste druk van zijn boek (we zijn inmiddels al bij de vijfenvijftigste): ‘Ik moet het allemaal hebben gezien, maar zoals een kind de dingen ziet. Vanuit dit kinderperspectief zijn de in Bezonken rood opgeroepen gebeurtenissen vergroot, verhevigd weergegeven.’

Bezonken rood is inderdaad een ‘roman’. En wat voor een. Nu ja, het boek is qua omvang eigenlijk meer een novelle. Hoewel, dat is Brouwers onrecht aandoen: aan alles voel je dat hier tot op het laatste woord is geschaafd en gepast, dat al het overtollige is weggevijld, dat de oorspronkelijke materie – zoals het dan later ook weer aanleiding heeft gegeven tot een turf als De zondvloed – hier tot zijn pure essentie is herleid: een prachtig weefsel van motieven, een kunstige neerslag van lang ingehouden woede en verdriet, die dan uiteindelijk toch culmineert in een emotionele uitbarsting die de lezer tot aan de afgrond van een onduldbare kitsch voert. Die thematiek, overigens, van hoe bij het uitspreken van het onuitspreekbare de kitsch moet worden vermeden, wordt in Bezonken rood uitdrukkelijk naar voren geschoven. 

 

Jeroen Brouwers, Bezonken rood (1981)
Rudy Kousbroek, Het meisjeseiland (2011)
Jeroen Brouwers, Kroniek van een karakter. Deel 2 1982-1986: De oude Faust (1987)
Jeroen Brouwers, Het vliegenboek (1991)