notitie 180
(220508)
ZONDER WOORDEN
Ik zou nu toch stilaan beter moeten weten en me niet mogen laten misleiden door jubelende quotes op het buitenwerk. ‘Een schitterende roman, die een kamer vol prijzen verdient,’ gilt Hilary Mantel. ‘Een adembenemende roman van een van de beste schrijvers van dit moment,’ galmt The Guardian. Eigenlijk zijn dergelijke quotes vaak een tegenindicatie, zou je op den duur geneigd zijn te denken. Hoe luider de loftrompet schalt, hoe meer de aangeboden bellettrie ondersteuning nodig heeft, blijkbaar.
Maar goed, een schrijver heeft toch ook zijn reputatie. En van die Jon McGregor las ik met grote waardering Reservoir 13– zie wat ik daar hier over schreef.
Het woord voor rood heette oorspronkelijk Lean Fall Stand. Die woorden verwijzen naar de drie delen van het boek: ‘Hellen’, ‘Vallen’, ‘Opstaan’. Het ‘verhaal’ is heel eenvoudig. Robert Wright is een ervaren gids voor expedities op Antarctica. Het groepje dat hij begeleidt wordt overvallen door een plots opduikende, zeer hevige storm. De tol is zwaar. Ook Robert zelf komt er niet onbeschadigd uit: hij is zijn spraakvermogen kwijt. Bovendien rijst de vraag of hij als begeleider niet verantwoordelijk is voor de dood van een van de expeditieleden.
McGregor kan twee kanten op. Ofwel lost hij die verantwoordelijkheidskwestie op, ofwel die afasie. Allebei is ook mogelijk, natuurlijk.
Wat er met de eerste kwestie gebeurt, laat ik hier in het midden. Het woord voor rood focust vooral op de sprakeloosheidskwestie. Uiteraard moest ik hierbij aan Sprakeloos van Tom Lanoye denken. In de vergelijking trekt die wat mij betreft aan het langste eind. En wel om twee redenen.
De eerste reden is dat de twee stukken waarin Het woord voor rood uiteenvalt – de gebeurtenissen op Antarctica enerzijds en anderzijds het thema afasie – niet naadloos aan elkaar worden gelast. De metaforische vergelijkbaarheid tussen sneeuwwoestijn en onbeschreven blad (disfunctionele taal) is onvoldoende om van de protagonist een poolreiziger te maken. Hij had net zo goed een bouwvakker of wielrenner kunnen zijn. (Overigens herinner ik mij ijzige omstandigheden die veel overtuigender beschreven werden, bijvoorbeeld in De Toverberg van Thomas Mann of in De verschrikkingen van het ijs en de duisternis van Christoph Ransmayr.)
Maar de tweede reden is doorslaggevender. McGregor benadert zijn onderwerp met wetenschappelijke afstand. Hij heeft zich duidelijk erg goed gedocumenteerd over het verschijnsel afasie, het ziektebeeld, het verloop daarvan, de behandelingswijze. In zijn dankwoord vermeldt hij trouwens uitdrukkelijk dat hij gedurende enkele maanden ‘vaste gast’ mocht zijn in een afasie-zelfhulpgroep. En inderdaad, vaak had ik het gevoel, té vaak, dat wat ik las alleen maar de neerslag van een rechtstreekse observatie kon zijn, waardoor deze roman me net iets te documentair werd en te weinig emotioneel betrokken.
Dat geldt niet voor Sprakeloos. Tom Lanoye is in zijn afasie-roman wél betrokken, en zelfs dubbel. Het onderwerp ligt hem na aan het hart omdat de afwijking zijn moeder heeft getroffen, maar ook omdat hij zelf zo graag en goed spreekt. Dat maakt zijn roman tot een liefdevol en geëngageerd portret én zelfportret, dat niemand onberoerd kan laten.
Waar Het woord voor rood wel verdienstelijk is, al wordt dat aspect te weinig uitgewerkt, is in de impliciete stelling dat verbaal tekortschieten niet enkel in pathologische afasie een probleem is, maar eigenlijk alle, of de meeste, intermenselijke relaties kenmerkt. Woorden schieten altijd wel op de een of andere manier tekort.
Jon McGregor, Het woord voor rood (2021; vertaling
door Manon Smits van Lean Fall Stand
(2022))
Tom Lanoye, Sprakeloos (2009)